Persoonsvorm
Is het nu met een -d of een -t?
Dat wordt lastig, wanneer de persoonsvorm net zo klinkt als het voltooid deelwoord.
Voorbeeld:
Werkwoord: gebeuren
1. Het is nu eenmaal ...............
Voltooid deelwoord, regel: langer maken: je zegt gebeurde, dus met een -d, gebeurd.
2. Er ................ hier altijd wel iets.
Persoonsvorm bij hij, regel: stam+t.
Stam van gebeuren = gebeur (-en eraf) +t, dus gebeurt.
Maak de invulzinnen van onderstaande oefeningen. Kijk steeds goed of het een persoonsvorm is of een voltooid deelwoord, en pas de juiste regel toe.