1. Bij de adiectiva zien we meestal hetzelfde patroon als bij de substantiva
Voorbeelden:
Eerste en tweede declinatie:
contentus (tevreden) > contento of contenta
altus (hoog) > alto of alta
maar:
tardus (laat) > tarde (mannelijk en vrouwelijk)
Bij de derde declinatie:
celeber (beroemd) > célebre
Hierbij worden de c-stammen vaak z:
ferox (woest) > feroz
2. Bij adjectiva op -is verdwijnt veelal de hele uitgang
facilis (gemakkelijk) > fácil
utilis (nuttig) > útil
maar niet als er maar één lettergreep overblijft:
brevis (kort) > breve
3. Verdwijning van letters (elisie)
Voorbeelden:
- zachte medeklinkers tussen twee klinkers verdwijnen vaak:
cadere (vallen) > caer
legere (lezen) > leer
trahere (trekken) > traer (brengen)
mensa (tafel) > mesa
cognoscere (leren kennen) > conocer NB: twee letters kwijt, maar: conozco (ik leer kennen)
- onbeklemtoonde klinkers midden in woorden verdwijnen:
veritas (waarheid) > verdad
4. Samentrekking van klinkers
Min of meer vast: ae > e
aedificium (gebouw) > edificio
quaerere (zoeken, vragen) > querer (wensen, willen, houden van)
Let op: soms slijt een woord in de ene betekenis wel en in de andere niet:
causa in de betekenis zaak wordt: cosa
causa in de betekenis reden, oorzaak blijft: causa