Een veelvoorkomende vorm van evolutie is het afslijten of verdwijnen van uitgangen. We kijken naar enkele structurele slijtage-verschijnselen.
1. De werkwoorden verliezen in de infinitief (het hele werkwoord) de slot-e
Dat geldt voor alle drie de conjugaties in het Spaans (NB: er is geen verschil meer tussen de e-stammen en consonantstammen).
Voorbeelden:
a-stammen: dare (geven) > dar, invitare (uitnodigen) > invitar
e-stammen: habere (hebben) > haber, ponere (plaatsen, zetten) > poner
i-stammen: dormire (slapen) > dormir, venire (komen) > venir
2. De substantiva hebben de naamvallen verloren en bij vrijwel alle substantiva is de Latijnse ablativus bewaard gebleven in het woord
Bij de substantiva van de eerste declinatie (op -a) levert dat geen zichtbaar verschil op, de ablativus is immers gelijk aan de nominativus:
causa (oorzaak) > causa
forma (vorm) > forma
via (weg) > vía
Bij de substantiva van de tweede declinatie (op -us en -um) eindigt de ablativus, en dus het Spaanse woord, op -o.
murus (muur) > muro,
numerus (aantal) > número (let op het accentteken vanwege de klemtoon!)
matrimonium (huwelijk) > matrimonio
verbum (werkwoord) > verbo
Bij de substantiva van de derde declinatie eindigt de ablativus, en dus het Spaanse woord, meestal op -e
gens (volk) > gente
pars (deel) > parte
Vaak is deze -e ook nog eens weggesleten en blijft alleen de stam over:
flos, flores (bloem) > flor
amor, amores (liefde) > amor
dolor, dolores (pijn) > dolor