In dit hoofdstuk gaan wij het hebben over de middeleeuwen. Deze periode duurt van 500 tot 1500 (n.Chr.). Voor de snelle rekenaars onder ons, dit hoofdstuk gaat over 1000 jaar. Deze 1000 jaar verdelen wij in twee delen:
Over dit hoofdstuk krijg je twee toetsen: de eerste is een SO en gaat over de eerste periode (van 500 tot 1000 de Monniken en Ridders), dit zijn paragraaf 1, 2 en 3. De tweede toets is een repetitie en die gaat over alles wat je in dit hoofdstuk zal leren.
Wat je gaat leren kun je terug lezen in de leerdoelen:
- Je kunt een oorzaken (redenen) noemen waarom het Romeinse rijk verdwijnt.
- Je kunt uitleggen hoe Europa christelijk werd door gebruik te maken van de volgende namen en begrippen: bisschoppen, bisdom, missionarissen en Karel de Grote.
- Je kunt het begrip standensamenleving uitleggen door gebruik te maken van de volgende begrippen: geestelijken, adel en boeren.
- Je kunt uitleggen welke taak elke stand had.
- Je kunt uitleggen op welke manier de koning zijn land bestuurd door gebruik te maken van de volgende begrippen: leenheer, leenman en leenstelsel.
- Je kunt uitleggen op welke manier de tweede stand de macht had over de derde stand door gebruik te maken van de volgende begrippen: horigen, pacht en herendiensten.
- Je kunt uitleggen wanneer de godsdienst islam is ontstaan.
- Je kunt de gebieden noemen naar waar de islam verspreid is.
- Je kunt de vijf zuilen van de islam opnoemen.
- Je kunt de vijf zuilen van de islam herkennen in een bron (afbeelding en tekst).
- Je kunt drie overeenkomsten (wat hetzelfde is) noemen tussen de godsdiensten islam en christendom.
- Je kunt twee verschillen (wat anders is) noemen tussen de godsdiensten islam en christendom.
- Je weet wat kruistochten zijn.
- Je kunt uitleggen waarom de kruistochten zijn begonnen.
-
Je kunt uitleggen hoe door nieuwe ontwikkelingen in de landbouw de oogsten kunnen groeien, door gebruik te maken van de begrippen drieslagstelsel, keerploeg en mest.
-
Je weet waarom sommige boeren ambachtsman worden.
-
Je weet waar de eerste nederzettingen komen en waarom.
-
Je kunt uitleggen hoe die kleine nederzettingen uitgroeien tot handelsplaatsen.
-
Je kunt uitleggen waarom nederzetting zichzelf gaan beschermen.
-
Je kunt uitleggen hoe een nederzetting een stad word.
-
Je weet hoe de bewoners van steden heten.
-
Je kunt uitleggen hoe het bestuur van een Middeleeuwse stad geregeld werd door gebruik te maken van de begrippen schepenen, schout en schepenbank.
-
Je weet wat gilden zijn.
-
Je weet wat je moet doen om bij een gilde te komen.
-
Je weet hoe steden belangrijke handelsplaatsen worden door gebruik te maken van de begrippen: jaarmarkten en stapelmarkten.
-
Je kunt uitleggen hoe handelaren hun geld konden bewaren door gebruik te maken van de volgende begrippen: banken, banken en wisselbrief.
-
Je kunt uitleggen welk negatief gevolg de handel voor Europa had.
-
Je kunt uitleggen hoe het komt dat de derde stand steeds meer macht kreeg.
-
Je kunt uitleggen hoe het bestuur van de Nederlanden in elkaar zit door gebruik te maken van de volgende begrippen: gewest, standenvergadering en Staten-Generaal.
-
Je kunt de belangrijkste gebeurtenissen uit dit hoofdstuk in de juiste chronologische volgorde zetten (op volgorde van tijd).