8. Afronden

Opdracht 21:
Geef antwoord op de leerdoelen.
  1. Noem een oorzaken (redenen) noemen waarom het Romeinse rijk verdwijnt.
  2. Leg uit hoe Europa christelijk werd door gebruik te maken van de volgende namen en begrippen: bisschoppen, bisdom, missionarissen en Karel de Grote.
  3. Leg het begrip standensamenleving uit door gebruik te maken van de volgende begrippen: geestelijken, adel en boeren.
  4. Leg uit welke taak elke stand had.
  5. Leg uit op welke manier de koning zijn land bestuurd door gebruik te maken van de volgende begrippen: leenheer, leenman en leenstelsel.
  6. Leg uit op welke manier de tweede stand de macht had over de derde stand door gebruik te maken van de volgende begrippen: horigen, pacht en herendiensten.
  7. Leg uit wanneer de godsdienst islam is ontstaan.
  8. Noem de gebieden noemen naar waar de islam verspreid is.
  9. Noem de vijf zuilen van de islam opnoemen.
  10. Noem drie overeenkomsten (wat hetzelfde is) noemen tussen de godsdiensten islam en christendom.
  11. Noem twee verschillen (wat anders is) noemen tussen de godsdiensten islam en christendom.
  12. Wat zijn kruistochten?
  13. Leg uit waarom de kruistochten zijn begonnen.
  14. Leg uit hoe door nieuwe ontwikkelingen in de landbouw de oogsten kunnen groeien, door gebruik te maken van de begrippen drieslagstelsel, keerploeg en mest.
  15. Waarom worden sommige boeren ambachtsman?
  16. Waar komen de eerste nederzettingen? En waarom daar?
  17. Leg uit hoe die kleine nederzettingen uitgroeien tot handelsplaatsen.
  18. Leg uit waarom nederzetting zichzelf gaan beschermen.
  19. Leg uit hoe een nederzetting een stad word.
  20. Hoe heten de bewoners van steden?
  21. Leg uit hoe het bestuur van een Middeleeuwse stad geregeld werd door gebruik te maken van de begrippen schepenen, schout en schepenbank.
  22. Wat zijn gilden?
  23. Wat moet je doen om bij een gilde te komen?
  24. Hoe worden steden belangrijke handelsplaatsen, Leg uit door gebruik te maken van de begrippen: jaarmarkten en stapelmarkten.
  25. Leg uit hoe handelaren hun geld konden bewaren door gebruik te maken van de volgende begrippen: banken en wisselbrief.
  26. Leg uit welk negatief gevolg de handel voor Europa had.
  27. Leg uit hoe het komt dat de derde stand steeds meer macht kreeg.
  28. Leg uit hoe het bestuur van de Nederlanden in elkaar zit door gebruik te maken van de volgende begrippen: gewest, standenvergadering en Staten-Generaal.
Opdracht 22:
Maak in tweetallen een kwartetspel over de middeleeuwen.
Voordat je gaat beginnen denk je eerst goed na over hoe een kwartetspel eruit ziet. Google dit, of misschien heb je er thuis nog een in de kast liggen.
En hoe ga je dit maken? Op de computer met plaatjes, of tekenen?
Het kwartetspel bestaat uit 6 setjes van 4 kaarten: