Het persoonlijk voornaamwoord verwijst naar een persoon, een groep personen, voorwerpen of onzichtbare zaken.
Alle persoonlijke voornaamwoorden zie je in dit schema:
Enkelvoud |
Onderwerp |
Geen onderwerp |
1e persoon |
I = ik |
me = mij |
2e persoon |
you = jij |
you = jou |
3e persoon |
he = hij |
him = hem |
she = zij |
her = haar |
|
it = het |
it = het |
|
Meervoud |
||
1e persoon |
we = wij |
us = ons |
2e persoon |
you = jullie |
you = jullie |
3e persoon |
they = zij |
them = hen/hun |
Voorbeelden:
He gives me an apple.
Hij geeft me een appel.
I give you a present.
Ik geef je een cadeau.
I see him in the garden.
Ik zie hem in de tuin.
Give it to me.
Geef het aan mij.
He invited us to his party.
Hij nodigde ons uit voor zijn partijtje.
We gave you lots of cakes.
We gaven jullie veel koekjes.
Can you forgive them?
Kun je hen vergeven?