De sterkte van oplossingen wordt vaak aangegeven (zie pagina 8) met de hoofdletter Mv dat betekent molariteit. Molariteit is een grootheid. De eenheid van molariteit is mol per liter of mol.L-1 (afgekort M) Daarbij slaat het aantal mol op de (chemische) hoeveelheid stof symbool n en Liter op het volume van de oplossing, symbool Vopl.
In formule wordt dit Mv = n/Vopl of n= Vopl ·Mv
Om de hoeveelheid mol van een opgeloste stof in een bepaalde oplossing uit te rekenen moet je dus het volume en de molariteit met elkaar vermenigvuldigen.
Als je CaCl2 oplost dan gebeurt het volgende:
CaCl2(s) Ca2+(aq) + 2 Cl-(aq)
Gebruik je 1,00 L van deze 0,15 M CaCl2—oplossing dan is de hoeveelheid Ca2+ ionen 0,15 mol (1 : 1), maar volgens deze reactie wordt de hoeveelheid Cl-—ionen tweemaal zoveel dus 0,30 mol.
We zeggen ook wel de concentratie (aangegeven met vierkante haken) [Ca2+] = 0,15 mol.L-1en [Cl-] = 0,30 mol.L-1
Opmerking: Van een zoutoplossing wordt vaak de molariteit Mv aangegeven met ...M (=mol.L-1) Bij de losse ionen spreekt men van de concentratie (aangegeven met vierkante haken om het ion) eenheid ook M.
Hij heeft er 50,0 mL van deze oplossing nodig.
Jan wil deze oplossing gebruiken om uit 100 mL grondwater het aanwezige fosfaat neer te laten slaan.
Op de manier beschreven in vraag 3 kunnen we dus ionsoorten verwijderen uit een oplossing. Wel moeten we natuurlijk een zoutoplossing toevoegen die oplosbaar is. Handig is te hiervoor weten dat alle natrium-, kalium-, ammonium- en nitraatzouten altijd
oplosbaar zijn (zie tabel 45A).