Situationen (2)

1. In der Gastfamilie - In het gastgezin
Während eines Schüleraustauschs in Deutschland übernachtest du bei deinem Austauschpartner. Bei den Mahlzeiten gibt es verschiedene Situationen, in denen du auf Deutsch reagieren musst.
Tijdens een uitwisseling met een school in Duitsland logeer je bij je uitwisselingpartner. Bij de maaltijden doen zich verschillende situaties voor waarin je op een gepaste manier in het Duits moet reageren.

  1. Bij het ontbijt vraagt de gastmoeder: 'Was müchtest du trinken?'
    Zeg dat je graag melk (of jus d'orange, thee, koffie...) bij het ontbijt wilt.
  2. Je uitwisselingspartner vraagt: 'Hast du den Kuchen schon probiert?'
    Bevestig en zeg dat de cake erg goed smaakt.
  3. Je gastvader wil graag weten: 'Was ist dein Lieblingsessen?'
    Zeg dat je graag ... eet.
  4. Je gastmoeder maakt een lunchpakket voor je klaar en wil weten: 'Welches Obst willst du mitnehmen?'
    Zeg dat je graag een appel en een banaan mee wilt nemen.
  5. Bij het avondeten schept je uitwisselingspartner behoorlijk veel aardappelen op je bord.
    Zeg dat je niet zo veel wilt, dat het zo wel genoeg is.

  1. Was möchtest du trinken?
    Ich möchte (gern) Orangensaft/Milch/Tee/Kaffee/heiße Schokolade (zum Frühstück).
  2. Hast du den Kuchen schon probiert?
    Ja, der Kuchen/er schmeckt sehr gut.
  3. Was ist dein Lieblingsessen?
    Ich esse gern Pizza.
    Mein Lieblingsessen ist Spaghetti mit Tomatensoße.
  4. Welches Obst willst du mitnehmen?
    Ich möchte (gern) einen Apfel und eine Banane mitnehmen.
  5. Nicht so viel, das ist genug.
    Nicht so viel, nur ein bisschen.