Theorie beeldbegrippen

 

Doel

Je leert wat beeldbegrippen zijn en kunt beeldbegrippen toepassen in een werkstuk.

Oriëntatie

Of je nou een tekening, foto, schilderij of beeldhouwwerk ziet, je kunt er steeds bepaalde eigenschappen in ontdekken en aan een onderzoekje onderwerpen. Dit zijn de zogenaamde beeldbegrippen. Beeldbegrippen worden ook wel beeldaspecten genoemd. Hieronder worden enkele beeldbegrippen beschreven:

http://www.wilmakarels.nl/images/kleurencirkel-1.jpgKleur

In de kleurencirkel staan alle kleuren aangegeven. In het midden van de cirkel staan de primaire kleuren. Als je twee primaire kleuren mengt krijg je secundaire kleuren. Als je een primaire en een secundaire kleur mengt krijg je een tertiaire kleur. Kijk voor meer uitleg bij onderdeel 1 Hoe geef je kleur aan je omgeving?

 

 

Vorm

Je hebt verschillende vormen. De eerste groep is geometrische vormen. Dit zijn de vormen uit de wiskunde die je met een liniaal en een passer tekent. De tweede groep is  organische vormen. Dit zijn vormen die gebaseerd zijn op menselijke, dierlijke en plantaardige vormen.
Vormen kunnen open en gesloten zijn. Je kunt ook onderscheid maken in tweedimensionaal en driedimensionaal.  

Ruimte

In bijvoorbeeld een tekening kun je ruimte uitbeelden. Door ‘trucs’ doe je net alsof er diepte is. Dit noem je ruimte-suggestie of perspectief.

Er zijn een aantal manieren om die ruimte/ perspectief in dat platte vlak (je tekening) te krijgen:

  1. Atmosferisch perspectief/ vervaging; alles op de voorgrond is helder/fel van kleur en op de achtergrond zijn de kleuren vaag/flets.

  2. Verkleining; alles op de voorgrond is groot getekend en op de achtergrond klein.

  3. Overlapping; je tekent vormen over elkaar heen; zo zie je dat ze achter elkaar staan.

  4. Afsnijding; als je aan de rand van een tekening een voorwerp niet helemaal tekent, lijkt het net of het voorwerp buiten de tekening verder gaat. Je denkt dan de rest er bij.

  5. Plasticiteit door licht en schaduw te tekenen, lijkt het alsof een voorwerp ruimte inneemt.

  6. Lijnperspectief; alle vormen lopen naar een verdwijnpunt
    De manier waarop je ruimte tekent, hangt af van het standpunt.  Er zijn diverse manieren om een perspectieftekening te maken.
     

  1. Als je op de grond staat is de horizon op normale (oog-)hoogte. Dit noemen we mens perspectief.

  2. Als je heel laag bent (op de hurken) of voor een hoog object staat, zie je de omgeving van onderaf, zoals een kikker. Dit noemen we kikvors perspectief.

  3. Als je heel hoog bent, bijvoorbeeld op een hoge toren of in een luchtballon, zie je de horizon heel hoog. Dat noemen vogelvlucht perspectief.

Licht

Licht heb je nodig om kleuren en vormen zichtbaar te maken. Ook zorgt licht ervoor dat er schaduwen te zien zijn en daardoor zie je welke ruimte vormen innemen. Er zijn twee soorten lichtbronnen: natuurlijke en kunstmatige lichtbronnen.

- Kunstmatige lichtbronnen zijn: licht ontstaan uit bijvoorbeeld een lamp.

- Natuurlijke lichtbronnen zijn: zon, sterren, bliksemlicht.

De richting waar het licht vandaan komt en de afstand zijn ook van belang. Dat bepaalt namelijk waar de schaduw komt en hoe groot die schaduw is.

Ook kan je tegenlicht hebben. Van alle vormen zie je dan het silhouet.

Compositie

Een ander woord voor compositie is ordenen of samenstellen. Een componist ordent muzieknoten en zo ontstaat er een muziekstuk. Een kunstenaar ordent lijnen, vormen, kleuren en richtingen en zo kun je een kunstwerk krijgen.

  1. Met lijnen en vormen kun je een bepaalde richting maken in een compositie.

    Als je een rechthoekig vlak hebt, kun je de volgende richtingen maken:

     a. Horizontaal

     b. Verticaal

     c. Diagonaal (altijd vanuit de hoeken)

     d. Gebogen

     e. Centraal

     f. Driehoek

     g. Symmetrisch

     h. Asymmetrisch

  2. Een compositie kan op vele manieren beïnvloed worden, bijvoorbeeld:

     a. Chaotisch

     b. Zorgvuldig geordend

     c. Dynamisch (beweeglijk)

     d. Statisch (onbeweeglijk)

     e. Ritme (regelmaat)

  3. De compositie wordt ook vaak bepaald door een soort contrast. Daardoor vallen bepaalde gedeeltes meer op, bijvoorbeeld:

     a. Contrast in groot; je ziet dan grote en kleine  vormen in een compositie.

     b. Contrast in de richtingen; je ziet dan verschillende richtingen in een compositie.

     c. Vormcontrast; de vormen in een compositie zijn dan heel verschillend.

     d. Licht-donker contrast: lichte en donkere kleuren/tinten in een compositie.

     e. Kleurcontrast: een warm-koud tegenstelling of een complementair kleurcontrast: kleuren die in de kleurencirkel tegen over elkaar liggen.

Structuur

Aan de oppervlakte van het materiaal kun je zien hoe het ontstaan is. Het is de opbouw uit kleine, losse delen in ritmische herhaling. Structuur in het interieur kom je tegen bij bijvoorbeeld houten vloeren. De manier waarop de vloer is opgebouwd, zorgt voor een bepaalde structuur.

Textuur

Hiermee bedoelen we hoe een oppervlak voelt en eruit ziet. Denk hierbij bijvoorbeeld aan harig, puntig, zacht, ruw of fluweel.
Bij het aankleden van ruimtes heb je te maken met verschillende texturen. Je kunt bijvoorbeeld kiezen voor pleisterwerk met een bepaalde textuur, van fijnkorrelig tot grof. Voor meubels kun je kiezen voor behaaglijke wollen stoffen, maar ook voor glad leer
.

bron Bloemenbureau Holland

 

Onder het kopje 'opdrachten' is de opdracht te vinden.