Natuurlijke selectie

Natuurlijke selectie

Hiernaast zie je een afbeelding van de koolmees in zijn leefomgeving. Deze leefomgeving stelt eisen aan deze koolmees. De koolmees moet kunnen omgaan met de invloeden van het milieu om succesvol te kunnen zijn. Zo moet de koolmees tegen de hoeveelheid neerslag kunnen. Ook moet hij in staat zijn om te kunnen omgaan gaan met de temperatuur in zijn leefomgeving. Hij moet het overdag niet te warm hebben en 's nachts moet hij niet bevriezen. De koolmees moet sneller zijn dan de kat, of betere ogen hebben dan de kat, zodat hij de kat op tijd ziet aankomen. Daarnaast moet zijn snaveltje stevig genoeg zijn om kleine insecten te pletten en dus op te eten. Met andere woorden: de koolmees moet aangepast zijn aan de druk, of stress vanuit het milieu. De druk van deze milieu-eisen op het organisme noemen we de selectiedruk. Als een dier moet weglopen voor zijn vijand, dan drukt de selectie op de snelheid van het dier. De natuurlijke selectie zorgt dan voor snelle dieren, omdat de langzaamste dieren sterven.  Als een dier zich moet verstoppen voor zijn vijand, dan zal de selectiedruk niet liggen op de snelheid van het dier, maar op de camouflage van het dier. Niet het snelste dier zal dan overleven, maar het dier dat het minste opvalt in zijn omgeving is het beste aangepast en zal overleven. Om weer terug te komen bij de koolmees. Er is vanuit de leefomgeving van de koolmees selectiedruk vanuit de levende natuur (biotische factoren) en er is vanuit de leefomgeving van de koolmees selectiedruk vanuit de niet-levende natuur (abiotische factoren). Deze selectiedruk kunnen we samenvatten met de 3V's . Organismen moeten strijden voor voedsel, moeten zorgen dat ze veilig zijn en ze moeten zich kunnen voortplanten. Organismen, of beter gehele soorten die niet meer in staat zijn te voldoen aan de drie V's die de natuur stelt, zullen uiteindelijk uitsterven.