- Dialoge 3

Situationen - Situaties

  1. Lies dir die verschiedenen Situationen gut durch.
  2. Suche für jede Situation einen anderen Partner.
  3. Spielt das Gespräch spontan (ohne Vorbereitung).
  4. Lasst euren Lehrer die Gespräche beurteilen oder hört euch einige Gespräche in der Klasse an.


Viel Erfolg! 

Situation 1
Inmiddels heb je op de camping al kennis gemaakt met wat leeftijdsgenoten. Op een gegeven moment voer je met één van je nieuwe vrienden een gesprek over jullie woonplaatsen (stad, dorp, groot, klein, oud, modern, niet/ver van ...).
Je vertelt zoveel mogelijk over je woonplaats.
Voer het gesprek.

Situation 2
Op de camping maak je ook kennis met een meisje/een jongen uit Tsjechië.
Al gauw komen jullie erachter dat de enige taal die jullie allebei spreken Duits is.
Je praat over hoe jullie wonen (huis/flat, etages, kamers, tuin/terras/balkon, garage).
Voer het gesprek.

Situation 3
De volgende dag praat je met een ander vriendje over jullie kamers (wel of geen eigen kamer, groot/klein, licht/donker enz., meubels enz.). Je vertelt zoveel mogelijk over je kamer.
Voer het gesprek.