'Relative pronouns' worden gebruikt om twee zinnen/zinsdelen aan elkaar te verbinden en geven extra informatie geven over de rest van de zin.
De meest gebruikte relative pronouns zijn: who, which en that.
who verwijst terug naar een persoon. He is the man who wanted to say something.
which verwijst terug naar eerder genoemde dieren of zaken. The cat, which you see over there, is mine.
that kan zowel naar personen als naar dieren en zaken terugverwijzen.
Kate ate the cheesethat was in the fridge.
The womanthat lives next door is a doctor.
Je kunt de relative pronouns weglaten als het onderwerp in het 1e en 2e zinsdeel niet gelijk zijn.
Is this the book (that) you wanted to borrow? All the people (that) I met told me a different story.