1.1.3 Godsdienst en denkbeelden

De Griekse godsdienst was polytheïstisch. Dat betekent dat er voor de Grieken meerdere Goden waren. Zo was Zeus de oppergod, koning van de goden, Poseidon de god van de zee of het water en Ares de god van de oorlog. Zeus en alle andere goden woonden op de hoogste berg: de Olympus. De goden waren ook antropomorf. Dat is een moeilijk woord (die je niet hoeft te onthouden) voor het idee dat de goden er menselijk uitzagen. Als een godsdienst maar één god heeft, noemen we dat monotheïstisch.

Omdat alle verschijnselen in de wereld (aarde, vuur, water, lucht, oorlog) een God had, dachten de Grieken dat die goden verantwoordelijk waren van alles. Later kwamen er Grieken die verder onderzoek gingen doen, en zo echte verklaringen konden geven.

Socrates (470 voor Christus - 399 voor Christus) wilde overal de waarheid van weten. Dat deed hij door altijd maar vragen te blijven stellen. Hij wilde via gesprekken met anderen kennis overdragen om tot meer kennis te komen. Niet iedereen wordt blij van al die vragen en hij werd veroordeeld tot het drinken van de gifbeker vanwege goddeloosheid.

Plato (427 voor Christus - 347 voor Christus) was een leerling van Socrates. Hij vond de doelen van het onderwijs en opvoeding om ons de echte wereld te leren kennen.

Aristoteles (384 voor Christus - 322 voor Christus) was weer een leerling van Plato. Deze man is de uitvinder van de logica, ofwel de wetenschap van het redeneren. Hij dacht ook dat de aarde in het midden van het universum stond en dit idee is wel 2000 jaar in stand gebleven!