4.2.3 Jezus van Nazareth

Jezus werd geboren in een stal in Bethlehem in het Heilige Land. Dat is nu waar Palestina en Israël liggen. Het grootste gedeelte van zijn leven bracht hij door in Nazareth. Vandaar dat zijn naam Jezus van Nazareth is.

De Romeinse leiders vonden Jezus een onruststoker en ze waren bang dat hij zich tot koning zou laten kronen. Ze dachten dit omdat Jezus veel met mensen sprak en ze hielp. De Joodse hogepriesters waren hierdoor juist bang dat Jezus volgelingen zou krijgen waardoor niemand meer naar hen luisterden. Beiden wilden van Jezus af, dus ze zochten een manier om hem gevangen te nemen.

Judas, één van Jezus' volgelingen, heeft hem verraden bij de Joodse leiders voor geld. Rond het jaar 30 wordt Jezus dan ook gearresteerd en gekruisigd door de Romeinen, op verzoek van de burgers van Jeruzalem. Na zijn dood wordt hij in een grot begraven met een grote steen ervoor en bewakers. Twee dagen later was de rots verdwenen en de grot leeg. Jezus was opgestaan uit de dood.

Hij verscheen een aantal keer aan zijn volgelingen om zijn leer te laten verspreiden. Na twee weken steeg hij op naar de hemel, naar zijn Vader: de Hemelvaart. Zijn volgelingen, of apostelen, hebben zijn leer toen over heel Europa en daarbuiten verteld.

Jezus van Nazareth