7. Afronden

Hier maak je nog een aantal opdrachten waarbij je nog eens gaat kijken naar het hele hoofdstuk.

Opdracht 20:

Geef bij elk leerdoel een omschrijving en noteer deze in je Word-document.

  1. Je weet welke Griekse goden er zijn.

  2. Je kunt uitleggen hoe de Grieken hun goden vereerden.

  3. Je kunt uitleggen hoe de Grieken hun stadstaten bestuurden.

  4. Je kunt uitleggen wat een feit is.

  5. Je kunt uitleggen wat een mening is.

  6. Je weet vanaf wanneer het Romeinse Rijk ontstond.

  7. Je weet hoe groot het Romeinse Rijk op het hoogtepunt was.

  8. Je kan uitleggen hoe het Romeinse Rijk werd bestuurd.

  9. Je weet wat een castellum is.

  10. Je kan verklaren waarom het Romeinse leger zo belangrijk en goed was.

  11. Je weet wat romaniseren was.

  12. Je weet wat polytheïsme betekent.

  13. Je weet wat monotheïsme betekent.

  14. Je kan meerdere Griekse en Romeinse goden benoemen.

  15. Je weet hoe het christendom is ontstaan.

  16. Je weet waarom het christendom zoveel aanhangers kreeg.

  17. Je kan uitleggen hoe arme en rijke Romeinen woonden en leefden.

  18. Je kunt voorbeelden geven van romeinse bouwwerken.

  19. Je kunt uitleggen waarom er een einde kwam aan het Romeinse Rijk.

 

Opdracht 21:

Maak een Powerpoint over dit hoofdstuk.

Over elke paragraaf moet je twee dia's maken.

Over elke paragraaf moet je ook één plaatje in je Powerpoint hebben verwerkt.

 

Opdracht 22:

Vraag aan je docent een nakijkblad en kijk alles na.