Leestekens

Wanneer plaats je een komma?

Je zet een komma:

1. tussen de onderdelen van een opsomming

Voorbeeld: Ik houd van veel sporten: basketbal, volleybal, voetbal en tafeltennis.

2. tussen gelijkwaardige bijvoeglijke naamwoorden

Voorbeeld: Ik wens je een fijne, zonnige, relaxte vakantie toe.

3. voor en na een tussenwerpsel

Voorbeeld: Poeh, wat gaat dat snel. Jij weet alle antwoorden zeker, hè.

4. tussen twee persoonsvormen

Voorbeeld: Als ik de antwoorden weet, maak ik de toets.

5. voor een voegwoord van de bijzin na een hoofdzin

Voorbeeld: Joris gaf zijn voetbal aan Jan, omdat die van Jan lek was.

 

Wanneer gebruik je een dubbele punt?

De dubbele punt gebruik je voor een opsomming, een citaat of een uitleg.

Voorbeelden:

We gaan op vakantie en nemen mee: een tandenborstel, een pyjama, een slaapzak, een tent en een schone onderbroek. (opsomming)

Mevrouw Laats zei hierover: “Dit is geen toeval meer, we moeten actie ondernemen”. (citaat)

We kunnen twee dingen doen: het huiswerk nu zelf maken of morgen het huiswerk overschrijven van een andere klasgenoot. (uitleg)

 

Wanneer schrijf je enkele aanhalingstekens?

Enkele aanhalingstekens gebruik je in de onderstaande omstandigheden. Je mag in de plaats van enkele aanhalingstekens ook het woord of zinsdeel cursief schrijven. Welke notatie je ook kiest: zorg dat je consequent bent!

Wanneer gebruik je dubbele aanhalingstekens?

Dubbele aanhalingstekens gebruik je voor citaten. Er zijn geen vaste regels, maar de meest toegepaste notaties vind je hieronder.

Oefeningen

oefening 1

oefening 2

oefening 3

oefening 4

oefening 5

oefening 6

oefening 7

toets

 

Check hier de leerstof uit klas 1