Je zet een komma:
1. tussen de onderdelen van een opsomming
Voorbeeld: Ik houd van veel sporten: basketbal, volleybal, voetbal en tafeltennis.
2. tussen gelijkwaardige bijvoeglijke naamwoorden
Voorbeeld: Ik wens je een fijne, zonnige, relaxte vakantie toe.
3. voor en na een tussenwerpsel
Voorbeeld: Poeh, wat gaat dat snel. Jij weet alle antwoorden zeker, hè.
4. tussen twee persoonsvormen
Voorbeeld: Als ik de antwoorden weet, maak ik de toets.
5. voor een voegwoord van de bijzin na een hoofdzin
Voorbeeld: Joris gaf zijn voetbal aan Jan, omdat die van Jan lek was.
De dubbele punt gebruik je voor een opsomming, een citaat of een uitleg.
Voorbeelden:
We gaan op vakantie en nemen mee: een tandenborstel, een pyjama, een slaapzak, een tent en een schone onderbroek. (opsomming)
Mevrouw Laats zei hierover: “Dit is geen toeval meer, we moeten actie ondernemen”. (citaat)
We kunnen twee dingen doen: het huiswerk nu zelf maken of morgen het huiswerk overschrijven van een andere klasgenoot. (uitleg)
Enkele aanhalingstekens gebruik je in de onderstaande omstandigheden. Je mag in de plaats van enkele aanhalingstekens ook het woord of zinsdeel cursief schrijven. Welke notatie je ook kiest: zorg dat je consequent bent!
Titels zoals titels van een boek, artikel of film worden tussen enkele aanhalingstekens geschreven.
Bijvoorbeeld: Het artikel ‘Tieners en hun omgang met waarden en normen‘ sluit goed aan op dit artikel.
Bij de introductie van -voor de lezer- nieuwe of ingewikkelde woorden. De eerste keer wordt het woord tussen aanhalingstekens gezet.
Bijvoorbeeld: Een ‘World Café‘ is een belangrijk onderdeel binnen de studiedag voor docenten.
Zelfbedachte woorden worden tussen enkele aanhalingstekens gezet, zodat de lezer niet struikelt over het woord.
Bijvoorbeeld: Is een ‘benefietkeeper’ een doelman die voor het goede doel staat?
Ironisch bedoelde woorden schrijven we tussen enkele aanhalingstekens om aan te geven dat de woorden niet letterlijk zo bedoeld zijn. vaak bedoelen we juist het tegenovergestelde.
Bijvoorbeeld: De training verliep natuurlijk weer ‘vlekkeloos’. Niet dus.
Dubbele aanhalingstekens gebruik je voor citaten. Er zijn geen vaste regels, maar de meest toegepaste notaties vind je hieronder.
Bij het citeren van een hele zin begint de zin met een hoofdletter en valt de punt of het leesteken binnen de aanhalingstekens. Bijvoorbeeld: Ik zei nog: “Dat past nooit!”
Als de zin begint met een citaat, krijgt het citaat een hoofdletter. De punt aan het einde van het citaat vervalt. Een vraagteken of een uitroepteken blijft wel staan. Na het citaat volgt een komma. De komma mag bij een vraagteken eventueel weggelaten worden.
Bijvoorbeeld: “Dat is me toch ook wat!”, schreeuwde de buurvrouw. “Ik kon er niets aan doen”, antwoordde ik.
Een deel van een citaat komt ook tussen dubbele aanhalingstekens. Het citaat begint dan met een kleine letter en de punt valt buiten de aanhalingstekens. Bijvoorbeeld: De agent vond mijn opmerking “nogal bot”.
Bij een onderbroken citaat plaats je de komma binnen de aanhalingstekens als dat in de oorspronkelijke zin ook het geval is.
Bijvoorbeeld: “Kortom,” vervolgde de beklaagde zijn verhaal, “we hadden eigenlijk geen andere keuze.”
Bijvoorbeeld: “Wie” riep hij wijs, “zijn billen brandt, moet op de blaren zitten!”