Ondanks dat het nationale inkomen in Nederland het meest gelijk van de wereld verdeeld is, bestaan er toch grote verschillen tussen de inkomens van verschillende personen. Oorzaken die van invloed zijn op de hoogte van het inkomen van mensen zijn: gewerkt aantal uren, opleiding, verantwoordelijkheid, ervaring, talent en marktwerking.
De personele inkomensverdeling is te zien met de Lorenzcurve.
De Lorenz-curve geeft het verband weer tussen het cumulatief percentage van de bevolkingsomvang, en het cumulatief percentage van de inkomens van diezelfde bevolking. De Lorenz-curve werd ontwikkeld in 1905 door Max O. Lorenz, om de inkomensverdeling weer te geven. De Lorenzcurve geeft weer hoe groot het verschil is tussen arm en rijk.
Op de horizontale as wordt de bevolking weergegeven in procenten van het totaal, waarbij de bevolking gerangschikt wordt naar inkomen: van arm naar rijk. De eerste 10% wordt gevormd door het armste deel van de bevolking. De laatste 10% door het rijkste deel.
Op de verticale as het inkomen in procenten van het totaal.
Bij een volstrekt gelijk personele inkomensverdeling is de Lorenzcurve een rechte lijn van linksonder naar rechtsboven, zoals hieronder te zien is.
De betekenis hiervan is dat de armste 10% van de bevolking ook 10% van het inkomen heeft. Dat betekent dat iedereen evenveel inkomen heeft, want bijvoorbeeld de armste 80% van de bevolking heeft ook 80% van het inkomen. De rijkste 20% van de bevolking heeft de resterende 20% van het inkomen. Iedereen is dus even rijk! Uiteraard is dit louter theoretisch.
Bovenstaande Lorenzcurve (de dikke zwarte lijn) geeft een ongelijke personele inkomensverdeling weer. Hoe verder deze van de rechte lijn afwijkt, hoe ongelijker de personele inkomensverdeling is.
In dit geval is de ongelijkheid groot, want af te lezen valt dat:
Conclusie: 25% van het totale aantal rijkste personen heeft 60% van het totale inkomen.
Het totale inkomen dat in een land verdiend wordt door middel van het produceren van goederen en diensten noemen we het nationaal inkomen.
Bij de personele inkomensverdeling kijken we naar de manier waarop dit nationale inkomen verdeeld is over de bevolking.
We maken hierbij vaak gebruik van een zogenaamde Lorenzcurve. Een grafiek die in één oogopslag een beeld kan geven van het verschil tussen arm en rijk.
Een Lorenzcurve ziet er altijd als volgt uit:
Op de horizontale as wordt de bevolking weergegeven in procenten van het totaal. Waarbij de bevolking gerangschikt wordt naar inkomen: van arm naar rijk. De eerste 10% wordt gevormd door het armste deel van de bevolking. De laatste 10% door het rijkste deel.
Op de verticale as het inkomen in procenten van het totaal.
Vervolgens wordt een 45o -lijn getekend (de gelijke inkomensverdeling).
Deze lijn geeft de theoretische verdeling weer, waarbij elke inwoner hetzelfde inkomen heeft
Door middel van de rode lijn in de Lorenzcurve hiernaast (kromme) is de inkomensverdeling van een land weergegeven.
Omdat er altijd verschil zal zijn tussen arm en rijk en we bij het tekenen van de Lorenzcurve de bevolking rangschikken van arm naar rijk, zal de kromme altijd onder de gelijke inkomensverdeling lopen!
Inkomen wordt verdient met het ter beschikking stellen van productiefactoren.
Diegenen die om wat voor rede ook geen productiefactor leveren (of kunnen leveren), zoals bijvoorbeeld een werkloze of een arbeidsongeschikt iemand, verdienen dan ook geen inkomen.
Het inkomen zoals dat verdiend wordt met het ter beschikking stellen van productiefactoren, noemen we het primaire inkomen.
De primaire inkomensverdeling geeft dan ook grote verschillen in inkomen: velen zijn aangewezen op het leveren van arbeid (werk vinden) en het loon dat zij daarmee kunnen verdienen. Verschillen in loonhoogte en het niet in staat zijn om een baan te vinden maken de inkomensverdeling erg scheef. Daar komt nog bij dat slechts een enkeling (rijken) grote bedragen verdient door het aanbieden van kapitaal of door deel te nemen in een onderneming.
Eén van de taken van de overheid is zorg te dragen voor een rechtvaardige inkomensverdeling.
In de praktijk komt dat erop neer dat de overheid door middel van progressieve belasting- en premieheffing relatief meer inkomen weg haalt bij de “rijken” dan bij de “armen”.
En dat zij extra inkomen verstrekt aan de “armen” door middel van inkomensafhankelijke subsidies en uitkeringen.
De inkomensverdeling die zodoende tot stand komt, noemen we de secundaire inkomensverdeling.
De verschillen tussen rijk en arm zijn kleiner geworden. We spreken in zo’n geval van inkomensnivellering.
Deze nivellering van inkomens is ook snel te zien in de Lorenzcurve: de kromme van de secundaire inkomensverdeling loopt dichter bij de gelijke inkomensverdeling (45o-lijn) dan de kromme van de primaire inkomensverdeling.
Hoeveel procent van het totale inkomen wordt verdiend met de verschillende productiefactoren.
Primair inkomen wordt verdient door productiefactoren te leveren.
beschikbaar gestelde
Productiefactor |
verdiende
Primair inkomen |
Arbeid
Natuur Kapitaal Ondernemerschap |
loon
pacht/huur interest/rente winst (restfactor!) |
Een ondernemer zal uit zijn omzet de ingekochte grond- en hulpstoffen én gebruikte productiefactoren (Arbeid, Natuur en Kapitaal) moeten betalen. Als er dan nog iets over blijft is dat de beloning voor het risico dat de ondernemer loopt, de winst. Winst is dus een restfactor!
Omdat het aandeel van de productiefactoren Natuur en Kapitaal in het totaal gering én redelijk constant is, zijn deze twee niet zo interessant.
Wat wel van belang is, is het aandeel van de productiefactor Arbeid. Hierover moet immers jaarlijks onderhandeld worden bij de CAO-besprekingen. Indirect is dan ook direct duidelijk in hoeverre er daarna nog iets over blijft voor de ondernemer (winst).
Het aandeel van Arbeid in het totale inkomen is om twee redenen van belang:
Een laag arbeidsinkomen kan dus leiden tot een afname van de bestedingen, en dus tot onderbesteding.
Genoeg winst is belangrijk omdat hiermee nieuwe investeringen gedaan kunnen worden.
Loonquote
Met de loonquote meten we hoeveel procent van het totaal verdiende inkomen naar de werknemers (in loondienst) gaat.
Bij de loonquote vallen een paar dingen op:
Arbeidsinkomensquote
Met de arbeidsinkomensquote kijken we niet alleen naar hoeveel inkomen gaat naar de werknemers, maar houden we ook rekening met de zelfstandige ondernemers die arbeid leveren. Dit ‘looninkomen’ van de ondernemer dient hij zichzelf toe te kennen uit de winst. Het is dus niet zozeer een vergoeding voor zijn ondernemerschap, maar voor zijn geleverde arbeid.
Als we voor de overheid een loonquote (of een aiq) zouden berekenen zouden we de volgende formule gebruiken:
Wanneer we ons herinneren dat de netto toegevoegde waarde van de overheid per definitie gelijk is aan het totaal van de ambtenarensalarissen (loonsom), blijkt dat uit bovenstaande formule altijd 1 uitkomt.
Niet zo interessant dus omdat dit wordt veroorzaakt door een definitie.
Natuurlijk kun je zowel loonquote als aiq berekenen voor overheid en bedrijven samen:
De winstquote is een restfactor.
Dat wil zeggen: wat er overblijft nadat alle productiefactoren zijn betaald. Een stijging van het aandeel van een andere productiefactor (lees: wanneer de loonstijging groot is) gaat altijd ten koste van de winstquote.
Een gezonde winstquote is noodzakelijk om ondernemers te prikkelen om te investeren. Zonder voldoende winstperspectief zullen bedrijven niet veel investeren, hetgeen slecht is voor economische groei en werkgelegenheid.