De wisselkoers is de prijs van een bepaalde munt, uitgedrukt in een andere valuta.
Een koers van de euro van $0,87 betekent dat de prijs van 1 euro 87 dollar-cent bedraagt.
De wisselkoers van een munt komt tot stand door vraag en aanbod op de valutamarkt.
De valutamarkt | |
Vraag
?
|
Vragers op de valutamarkt zijn alle buitenlandse partijen die de valuta nodig hebben om in het betreffende land iets te kunnen kopen / te kunnen beleggen / te kunnen investeren.
Hoeveel er gevraagd wordt (en met welk doel), is terug te vinden aan de ontvangstenkant van de betalingsbalans. (zoals de ontvangsten van bedrijven die goederen exporteren, of personen die in het buitenland werken en daarvoor loon ontvangen). |
Aanbod
!
|
Aanbieders op de valutamarkt zijn alle binnenlandse partijen die iets in het buitenland willen kopen/investeren/beleggen/enz en hun eigen munt willen omruilen (aanbieden) voor de benodigde vreemde valuta’s.
Hoeveel er aangeboden wordt (en met welk doel), is terug te vinden aan de betalingenkant van de betalingsbalans. |
Waarde van een munt altijd uitgedrukt in een andere valuta.
De koers van de euro wordt dus altijd uitgedrukt in een andere munt. Zoals € 1 = $ 1,18 (voor 1 euro moet je $ 1,18 betalen).
Of zoals in bovenstaande grafiek £ 1 = € 1,12 (voor 1 britse pond moet je € 1,12 betalen).
Als de koers van een munt stijgt (bijvoorbeeld: £ 1 = € 1,30) , moet je meer betalen voor die munt. De munt wordt duurder en daarmee moet een buitenlander ook meer betalen voor de producten uit dat land.
PAS OP: de prijs van de producten blijft in £ hetzelfde, maar je moet er wel meer euro’s voor betalen!
Veranderingen in de koers van een valuta worden dus veroorzaakt door veranderingen in vraag en/of aanbod van die valuta. We kunnen die veranderingen op die valutamarkt ook weergeven met een grafische voorstelling van het marktmodel:
Vragers:
zijn alle buitenlanders die iets willen kopen in Groot-Brittannië (=de ontvangstenzijde van de Britse betalingsbalans)
Aanbieders:
zijn alle Britten die iets willen kopen in een andere valuta en dus hun eigen Pond daarvoor aanbieden (=de betalingszijde van de Britse betalingsbalans).
Wanneer de ontvangsten op de Britse betalingsbalans toenemen verschuift de vraaglijn naar rechts. De koers van de Pond stijgt.
Dus: meer ontvangsten op BB = meer vraag op valutamarkt = hogere wisselkoers
Deze vragers en aanbieders op de betalingsbalans (BB) kunnen we in enkele belangrijke groepen van geldstromen onderverdelen, zodat we kunnen zien welke factoren invloed hebben op deze geldstroom en dus op de wisselkoers.
Belangrijke geldstroom op BB
|
Reageert vooral op ….
|
Internationale handel in goederen en diensten
|
Prijs/Kwaliteit-verhouding:
concurrentiepositie |
Internationale beleggingen
|
Rendement van de belegging:
hoogte van de geldmarktrente |
Internationale investeringen
|
Aantrekkelijkheid van investeren in dat land:
– investeringsklimaat – afzetverwachtingen |
Verandering |
---|
Doordat de inflatie in Groot-Brittannië lager is dan die in de rest van Europa:
Britse concurrentiepositie verbetert !
|
Wat gebeurt er.. |
---|
Doordat Britse producten relatief goedkoper geworden zijn, zal er meer gekocht worden in Groot-Brittannië.
Buitenlandse afnemers hebben hiervoor ₤ nodig = extra vraag.
De koers van de Pond gaat omhoog
(één ₤ kost nu €1,20 i.p.v. €1,12). |
Verandering |
---|
(Door de lage inflatie in Groot-Brittannië:)
geldmarktrente in GB daalt
|
Wat gebeurt er.. |
---|
Voor sommige buitenlandse beleggers zijn de rendementen op een belegging in GB te laag geworden.
Zij hebben geen behoefte meer aan Britse Ponden: de vraag daalt. De koers van de Pond gaat omlaag
(één ₤ kost nu €1,01 i.p.v. €1,12). |
Verandering |
---|
Groot-Brittannië bevindt zich in een fase van hoogconjunctuur, de
afzetverwachtingen zijn goed en de Britse regering stimuleert bedrijven door te gaan met investeren. |
Wat gebeurt er.. |
---|
Buitenlandse ondernemers willen graag een graantje mee pikken van de goede situatie op de Britse markt.
Zij gaan eigen vestigingen oprichten in Groot-Brittannië (of kopen bestaande Britse bedrijven op).
Om deze investeringen in Groot-Brittannië te betalen hebben deze buitenlandse investeerders ₤ nodig = extra vraag.
De koers van de Pond gaat omhoog
(één ₤ kost nu €1,20 i.p.v. €1,12). |
Wanneer er sprake is van flexibele wisselkoersen, wordt de koersvorming volledig overgelaten aan vraag en aanbod. Monetaire autoriteiten grijpen niet in als de koers sterk verandert.
VOORDEEL: er ontstaat automatisch materieel betalingsbalansevenwicht.
Als een land een tekort op de betalingsbalans heeft (betalingen > ontvangsten , dus aanbod van de valuta > vraag) zal de wisselkoers van de betreffende valuta gaan dalen. Door deze daling van de wisselkoers worden producten uit dat land voor buitenlanders goedkoper. Het buitenland zal meer gaan kopen, waardoor het tekort op de betalingbalans weer verdwijnt (export-ontvangsten nemen toe).
NADEEL: er is sprake van grote (wisselkoers)risico’s als landen handelscontracten afsluiten met het buitenland. Omdat mensen en bedrijven graag risico vermijden, zal er minder gehandeld worden. Minder handel betekent een verlies aan welvaart, omdat producten niet langer gemaakt worden op de goedkoopste/beste plaats (land).
De hoogte van de wisselkoers heeft invloed op de concurrentiepositie van een land.
Hoe hoger de wisselkoers, hoe duurder producten uit dat land voor buitenlanders worden: de concurrentiepositie verslechtert!.
Bijvoorbeeld:
Een kilo pinda’s kost in de VS (waar de pinda’s verbouwd worden) $2,-
In de uitgangssituatie bedraagt de wisselkoers: $1 = €1 → een Nederlander betaalt voor een kilo pinda’s dus €2
Nadat de wisselkoers van de dollar is gestegen: $1 = €1,25 → moet die Nederlander €2,50 betalen.
Dus: doordat de dollar is koers is gestegen is het product uit de VS voor een buitenlander duurder geworden.
Als producten uit een bepaald land duurder worden, kunnen de bedrijven die dat product maken dus moeilijker concurreren met andere (buitenlandse) bedrijven: de concurrentiepositie verslechtert!
In het bovenstaande voorbeeld zal het dus voor Amerikaanse pinda-boeren moeilijker worden om te concurreren met pinda-boeren in Zuid-Amerika.
De hoogte van de wisselkoers heeft ook invloed op de ruilvoet van een land.
Bij de ruilvoet kijken we naar prijsverhoudingen tussen import- en exportproducten van een bepaald land.
Wanneer een land steeds meer producten moet exporteren om een bepaalde hoeveelheid goederen te kunnen importeren, spreken we van een ruilvoetverslechtering. Dit effect wordt veroorzaakt doordat de prijzen van exportproducten minder stijgen (of zelfs dalen t.o.v.) dan de prijzen van invoerproducten.
We kunnen de ruilvoet(verandering) ook berekenen met de volgende formule:
Hoe hoger de waarde, hoe beter de ruilvoet.
Als de wisselkoers van een land stijgt:
Met eenzelfde hoeveelheid exportproducten gaat het land nu meer verdienen, zodat ze met dat bedrag meer producten kunnen invoeren (een gunstigere ruilverhouding): de ruilvoet verbeterd!
Dus: een hogere wisselkoers leidt tot een ruilvoetverbetering (en een verslechtering van de concurrentiepositie).