Sociale zekerheid (AOW en Pensioenen)

 

Sociale zekerheid

Je kunt je tegen de financiële gevolgen van risico’s verzekeren. Voor veel verzekeringen is dat een vrije keuze. Er zijn echter ook gedwongen verzekeringen. De overheid verplicht mensen zich te verzekeren voor diverse risico’s, zoals werkloosheid, arbeidsongeschiktheid of hoge ziektekosten. We kennen deze sociale verzekeringen meestal als ‘uitkeringen’.

Hoewel de laatste decennia door noodgedwongen bezuinigen en politieke overtuigingen sociale uitkeringen verdwenen of versoberden heeft Nederland nog steeds veel uitkeringen die mensen in tijden van nood financieel ondersteunen.

Zoals uit onderstaand schema blijkt, is de sociale zekerheid een onderdeel van de collectieve sector. Het is géén onderdeel van de overheid, hoewel de overheid natuurlijk wel veel/alles te zeggen heeft over de uitkeringen. De uitvoering van de sociale zekerheid wordt gedaan door aparte uitvoeringsinstellingen.

 

 
 

Stelsel van sociale zekerheid

 
Wanneer er gesproken wordt van ‘sociale zekerheid’ dan bedoelen we het geheel van allerlei uitkeringen.
Dat zijn niet alleen sociale verzekeringen, maar ook sociale voorzieningen. Onderstaand schema geeft een globale indeling van de diverse uitkeringen:

 

Bij bovenstaande indeling wordt dus vooral gekeken naar de manier van financieren en voor wie de uitkering bedoeld is. Er is nog een andere manier om uitkeringen in te delen, namelijk door te kijken naar het doel van de uitkering:
  • uitkering bedoeld om kosten (deels) te dekken,
  • uitkering bedoeld om inkomensverlies (deels) op te vangen,
  • uitkering bedoeld als pensioenvoorziening
Enkele belangrijke uitkeringen zijn in onderstaand schema opgenomen:
Uitkering
Omschrijving
Categorie
Doel
ABW
Algemene BijstandsWet (“de bijstand”)
Bedoeld voor mensen die geen inkomen hebben, voor geen enkele sociale verzekering in aanmerking komen én geen eigen vermogen hebben (bijvoorbeeld spaargeld of een eigen huis).
Sociale voorziening
inkomensverlies
(er is ook ‘speciale bijstand’ ook voor dekking kosten)
WW
WerkloosheidsWet
Bedoeld voor mensen die (niet door eigen schuld) hun baan – en dus hun inkomen – verliezen.
Sociale verzekering – werknemersverzekering
inkomensverlies
WAO
Wet op de ArbeidsOngeschiktheid
Wanneer mensen (met een arbeidsverleden) langer dan twee jaar ziek zijn.
Sociale verzekering – werknemersverzekering
inkomensverlies
WIA Wet werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen
Vervanger van de WAO, voor iedereen die na 1 jan. 2004 arbeidsongeschikt wordt.
Sociale verzekering – werknemersverzekering inkomensverlies
ZW
ZiekteWet
Wanneer mensen door ziekte niet in staat zijn hun normale werk te doen (maximaal 2 jaar).

In de meeste gevallen moet de werkgever het loon twee jaar doorbetalen, zodat deze uitkering niet van toepassing is.

Sociale verzekering – werknemersverzekering

kosten voor werkgever

inkomensverlies
AWBZ
Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten
Dekt bijzonder hoge medische kosten (van bijzondere dure of langdurige medische behandelingen).
Sociale verzekering – volksverzekering
kostendekking
AOW
Algemene OuderdomsWet (“pensioentje”)
Een basispensioen voor mensen vanaf 65 jaar.
NB. de meeste mensen hebben naast de AOW-uitkering een (privé)aanvullend pensioen (via een particuliere verzekeringsmaatschappij)
Sociale verzekering – volksverzekering
wordt meestal apart genoemd, maar zou gerekend kunnen worden tot de groep “inkomen”
AKW
Algemene KinderbijslagWet (“kinderbijslag”)
Uitkering per kwartaal voor gezinnen (per kind).
Sociale verzekering – volksverzekering
(hoewel de uitkering betaald wordt uit de belastingopbrengst en niet uit premieheffing)
wordt meestal apart genoemd, maar zou gerekend kunnen worden tot de groep “kosten”
 
 

Waardevast / Welvaartsvast

 

Waardevasten uitkering

Wanneer de koopkracht van een uitkering constant gehouden wordt door de uitkering (jaarlijks) aan te passen aan de hoogte van de inflatie.

Koopkracht repareren
jaar 0 Een AOW-er ontvangt een uitkering ter hoogte van € 550,-

We veronderstellen dat er maar één product is, dat € 5,50 kost.

In dat geval kan deze AOW-er dus 100 producten kopen (koopkracht)

jaar 1 De inflatie bedroeg 10%, zodat het product nu € 6,05 kost.

Als er niets zou gebeuren met de hoogte van de uitkering, daalt de koopkracht naar 90,9 producten

Bij een waardevaste uitkering, stijgt de uitkering eveneens met 10%. Zodat de AOW-er nu € 605,- ontvangt.
Hierdoor kan hij -net als in de uitgangssituatie- 100 producten kopen.
De koopkracht blijft constant!

 
 
Om de koopkracht constant te houden (waardevast) moet de uitkering dus met eenzelfde percentage stijgen als de prijzen (inflatie).

 

 

Welvaartsvaste uitkering

Wanneer het bedrag van de uitkering met hetzelfde percentage verhoogd wordt als de gemiddelde lonen in een land, zodat de welvaartsverhouding constant blijft.

Stel dat mensen met een baan jaarlijks 5% salaris erbij krijgen, terwijl de inflatie 2% is. Mensen met een baan gaan er dus jaarlijks flink in koopkracht op vooruit. Zij kunnen zich steeds meer luxe veroorloven.

Stel dat de overheid de uitkeringen jaarlijks aanpast aan de inflatie. Dat klinkt heel redelijk, want dan kunnen mensen met een uitkering ieder jaar hetzelfde blijven kopen.
In dat geval zullen mensen met een baan dus steeds meer luxe kunnen kopen, terwijl mensen met een uitkering dat níet kunnen. Het verschil in welvaart neemt dus steeds verder toe.
Wanneer dat beperkt gebeurt, kan dat een positief gevolg hebben: mensen worden gestimuleerd om een baan te zoeken. (maar die is er niet altijd!)
Maar hoe ziet dat eruit als je zoiets over een periode van 50 jaar bekijkt?
Bedenk eens wat iemand met een baan 50 jaar geleden kon kopen. Wanneer jouw koopkracht op dit moment zich zou beperken tot het niveau van 50 jaar gelden zou jij je straatarm voelen. Zo’n grote welvaartsverschillen kunnen overigens tot sociale onrust leiden.

Om te voorkomen dat welvaartsverschillen té groot worden is het dus van belang dat uitkeringen en lonen met hetzelfde percentage toenemen ( = welvaartsvast).

 
 

i/a-ratio

 

Als het benodigde bedrag voor uitkeringen van inactieven moet worden opgebracht door de werkenden (actieven) in datzelfde jaar [omslagstelsel], kan dat voor problemen zorgen.
Wanneer er per werkende steeds meer inactieven komen, moet elke werknemer steeds meer premie betalen. Dat kan uiteindelijk onbetaalbaar worden. Om deze verhouding tussen betalers en ontvangers te bestuderen gebruiken we de i/a-ratio.

Door het aantal inactieven te delen door het aantal actieven, rekenen we uit voor hoeveel uitkeringsgerechtigden één werkende premie moet betalen.

2000
2040
Werkgelegenheid in personen (actieven)                     6,2 mln.
Aantal uitkeringsgerechtigden (inactieven)                  2,84 mln.
Werkgelegenheid in personen (actieven)                        6,0 mln.
Aantal uitkeringsgerechtigden (inactieven)                      3,3 mln
i/a-ratio:
 
i/a-ratio:
 
In 2000 betaalde een werkende maandelijks ongeveer 46% van het bedrag van een uitkering.

In 2040 zal diezelfde werkende 55% van het benodigde bedrag van een uitkering moeten betalen.

Gevolg is dat een werkende een veel groter deel van zijn bruto inkomen ziet wegvloeien naar een ander. Als dit bedrag te groot wordt, zou het kunnen dat werkenden niet langer bereid zijn zó veel te betalen. De financiering van de uitkering komt dan in gevaar.
 
 
Dit probleem van een stijgende i/a-ratio speelt vooral bij de AOW-uitkering, waar door vergrijzing in de nabije toekomst de verhouding tussen actieven en inactieven uiterst problematisch wordt.

 

Omdat men dit probleem vooraf kan zien aankomen is het verstandig om een soort spaarpot te creëren, zodat op het moment dat de i/a-ratio erg onvoordelig is een deel van de benodigde gelden uit het spaarpotje kunnen komen en niet hoeven te worden betaald door de werkenden. Op deze wijze kan later een deel van de uitkering gefinancierd worden via het kapitaaldekkingsstelsel (zie vervolg).

 
 

Omslagstelsel / Kapitaaldekkingsstelsel

 

Omslagstelsel

Stelsel waarbij de uitkeringen betaald worden door de benodigde premies (voor de uitkeringen) in een bepaald jaar te laten betalen door de werkenden van dat moment.

Als er in 2002 €10 miljoen nodig is voor het betalen van de AOW-uitkeringen, moeten diegenen die in 2002 werken samen €10 miljoen premie betalen.

Wanneer, bijvoorbeeld door vergrijzing, het aantal mensen met een uitkering snel stijgt en het aantal werkenden niet (i/a-ratio stijgt) ontstaat er een probleem: werkenden moeten steeds meer premie afdragen!

Een zeer eenvoudig voorbeeld:

Begin (2002)   Na ‘vergrijzing’ (2020)
  • 10 mln werkenden
  • gem. loon € 30.000
  • 2 mln uitkeringstrekkers
  • gem. uitkering € 12.000

 

  • 10 mln werkenden
  • gem. loon € 30.000
  • 2,5 mln uitkeringstrekkers
  • gem. uitkering € 12.000
Er is in totaal
(2 mln. x €12.000 =) €24 mld. nodig voor de uitkeringen.

Dat moet betaald worden uit het inkomen van de werkenden:
€ 300 mld.

  Er is in totaal
(2,5 mln. x € 12.000 =) €30 mld. nodig voor de uitkeringen.

Dat moet worden betaald uit het inkomen van de werkenden:
€ 300 mld.

Gemiddelde premiedruk:

  Gemiddelde premiedruk:


Door de toename van het aantal uitkeringstrekkers ten opzichte van het aantal mensen dat daarvoor moet betalen, neemt de premiedruk voor de werkenden fors toe. Hoewel dit probleem meestal in relatie tot de vergrijzing wordt besproken, geldt het voor álle uitkeringen die gefinancierd worden middels een omslagstelsel.

Kapitaaldekkingsstelsel

Stelsel waarbij de uitkering die wordt verstrekt betaald wordt uit belegde premies (voor de uitkeringen) die door de werkende zélf werden gespaard.

Een belangrijk praktijkvoorbeeld zijn de vele aanvullende pensioenen in Nederland. Hierbij betaalt een persoon premies aan een particuliere verzekeringsmaatschappij/pensioenfonds. Uit de beleggingsopbrengsten wordt later het aanvullende pensioen betaald.

Omdat beleggingsrendementen essentieel zijn voor de pensioenuitkering heeft dit systeem als nadeel dat het gevoelig is voor ontwikkelingen op de financiële markten (zoals het instorten van beurskoersen). Hierbij geldt wel dat beleggingen worden gedaan met een zeer lange termijnblik (30 – 35 jaar).
Voordeel is dat het systeem niet gevoelig voor demografische veranderingen (vergrijzing). Het omslagstelsel is daar wél gevoelig voor.

 

Sociale zekerheid.pptx