In het onderstaande schema zie je de acht werkwoordstijden staan:
Bedrijvende vorm Lijdende vorm |
||
|
|
|
O.T.T. |
Joris gooit de bal. |
De bal wordt gegooid. |
O.V.T. |
Joris gooide de bal |
De bal werd door Joris gegooid. |
O.T.T.T. |
Joris zal de bal gooien. |
De bal zal door Joris worden gegooid. |
O.V.T.T. |
Joris zou de bal gooien. |
De bal zou door Joris worden gegooid. |
|
|
|
V.T.T. |
Joris heeft de bal gegooid. |
De bal is door Joris gegooid. |
V.V.T. |
Joris had de bal gegooid. |
De bal was door Joris gegooid. |
V.T.T.T. |
Joris zal de bal hebben gegooid. |
De bal zal door Joris zijn gegooid. |
V.V.T.T. |
Joris zou de bal hebben gegooid. |
De bal zou door Joris zijn gegooid. |
Hoe maak je van een bedrijvende zin een lijdende zin?
Stap 1: Ontleed de zin; je hebt ow, wg en lv nodig.
Bijvoorbeeld: zin 1: David slaat de bal door het raam.
ow: David
wg: slaat
lv: de bal
Stap 2. Maak van het lijdend voorwerp het onderwerp.
(Van een zin zonder lijdend voorwerp kun je dus geen lijdende zin maken.)
Stap 3. Maak een voltooid deelwoord van het gezegde. Gebruik een vorm van zijn of worden voor de persoonsvorm.
zin 2: De bal wordt door David door het raam geslagen.
ow: De bal
wg: wordt geslagen
bwb: door David, door het raam
Oefening 1: herken een lijdende of bedrijvende zin
Oefening 2: maak van de bedrijvende zin een lijdende zin
Oefening 3: maak van een bedrijvende zin een lijdende zin
Oefeningen van Citotrainer:
Oefening A: zet de zinnen in de lijdende vorm
Oefening B: zet de zinnen in de lijdende vorm