Woordsoorten: lw, zn, bn

De lidwoorden zijn de woorden: de, het, een.
Lidwoorden horen bij zelfstandige naamwoorden: de klas, het bureau, een school. De lidwoorden de en het geven aan of een zelfstandig naamwoord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig is. We noemen de lidwoorden de en het daarom bepaalde lidwoorden (blw). Het lidwoord een mag je bij alle zelfstandig naamwoorden gebruiken, we noemen dit een onbepaald lidwoord (olw).

Een zelfstandig naamwoord is een woord dat een mens, dier, plant of voorwerp aanduidt. Ook alle eigennamen zijn zelfstandige naamwoorden, zoals: Piet, Robert de Groot, Nederland, Alpen, Middellandse Zee, Andreas College.

ezelsbruggejte Het zelfstandig naamwoord: mediepladi (mensen, dieren, planten, dingen).

Laten we gaan oefenen:

Oefening 1: lidwoorden

Oefening 2

Oefening 3


Ga nu verder met de les over werkwoorden (Kies uit het menu links in beeld het kopje werkwoorden).

Een bijvoeglijk naamwoord (bn) zegt iets over een zelfstandig naamwoord (Zie les 1: zelfstandige naamwoorden).
Bijvoorbeeld: een groot huis, huis = zn. Wat weet ik over het huis? Dat het groot is. Groot zegt dus iets over het zelfstandig naamwoord huis. Dus groot = bn.

De mooie jongen. mooie = bn
Het witte paard.    witte   = bn
Een snelle auto.    snelle = bn
De gesloten deur. gesloten = bn

Soms staat een bijvoeglijk naamwoord achter het zelfstandig naamwoord. Dat is het geval als er een naamwoordelijk gezegde in de zin staat.
Voorbeelden: De auto is rood. Mijn tante is lief. (Zie je dat het bijvoeglijk naamwoord nog steeds iets over het zelfstandig naamwoord ervoor zegt?)

A. Zelf oefenen:
Oefening 4 (eenvoudig)
Oefening 5
Oefening 6

B. Alles door elkaar (lw - bn - zn - ww)
Oefening 7