Het werkwoordelijk gezegde
Soms is het werkwoordelijk gezegde gelijk aan de persoonsvorm.
Verzin eerst twee zinnen waarin het werkwoordelijk gezegde gelijk is aan de persoonsvorm (schrijf deze zinnen op in je schrift).
Soms bestaat het werkwoordelijk gezegde uit de persoonsvorm plus de andere werkwoorden.
Verzin twee zinnen waarin het werkwoordelijk gezegde uit meerdere werkwoorden bestaat (schrijf deze zinnen op in je schrift).
Vergelijk je zinnen met de zinnen van een groepsgenoot.
Vindt je groepsgenoot in jouw zinnen gemakkelijk het werkwoordelijk gezegde?
Vind jij in zijn/haar zinnen gemakkelijk het werkwoordelijk gezegde?