• Theorie Leesvaardigheid

 

 

Leesvaardigheid

 

In deze laatste module zetten we de puntjes op de i. Wat betekent dat eigenlijk? Zoek het gerust even op in je (online) woordenboek.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Ojectief of feitelijk en subjectief of waarderend

 

Kijk naar de volgende twee uitspraken over het weer:

1) "Het regent..."

2) "Wat een rotweer!"

 

Je kunt regen meten, met een regenmeter. Je kunt dus controleren, of het regent. Als je vast kunt stellen via meetapparatuur, dat het regent, dan noem je dat een feit. Een feit is controleerbaar. Uitspraak 1 is daarom een objectieve/ feitelijke uitspraak. De kwalificatie 'rotweer' is een mening, een gevoel. Je kunt die niet precies meten. Uitspraak 2 is daarom een subjectieve/ waarderende uitspraak.

 

 

 

Letterlijk en figuurlijk

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Je kunt taal letterlijk en figuurlijk gebruiken. Bij letterlijk taalgebruik bedoel je precies wat je zegt. Bij figuurlijk taalgebruik hebben de woorden een andere betekenis.

 

Voorbeeld A

1) Zijn vriendin is erg zwaar (letterlijk; betekenis: zwaarlijvig, iemand met overgewicht)

2) Zijn vriendin is erg zwaar op de hand (figuurlijk; betekenis: serieus en somber van karakter)

Voorbeeld B

1) Zij is gevallen op een jongere man (figuurlijk; betekenis: zij is verliefd geworden op een jongere man)

2) Hij viel op de oude dame, die daardoor haar heup heeft gebroken (letterlijk; betekenis: hij viel bovenop een oud vrouwtje, die ongelukkig terecht kwam)

 

Beelspraak

Bij beeldspraak gebruik je een beeld om duidelijk te maken wat je bedoelt. Beeldspraak komt voor in fictieteksten en in gedichten, maar ook het dagelijks taalgebruik zit vol beeldspraak. Alle uitdrukkingen en gezegden zijn beeldspraak.