Casus

Na opname is mevrouw Thijssen hard achteruitgegaan. Zij komt niet meer uit bed door de benauwdheid. Opzitten aan de rand van het bed is een grote inspanning. De verzorging bestaat uit het hoog nodige. Al het andere kost teveel energie voor mevrouw. Overdag suft ze regelmatig weg. Contact met de omgeving is sporadisch en voor korte momenten. Bij elke zin die ze wil spreken moet ze bijna na elke twee woorden naar adem happen.

De zuurstoftherapie kan volgens de arts niet verder omhoog, ten eerste omdat het geen extra zuurstof in het bloed meer zou opleveren, maar ook omdat er een risico is dat de samenstelling van het bloed te erg zou veranderen en de hersenen zouden gaan opzwellen. De terminale fase lijkt te zijn aangebroken. In een slechtnieuwsgesprek geeft de specialist ouderenzorg informatie aan mevrouw en haar echtgenoot. Hij ziet geen verbetering meer en de resterende levensverwachting is beperkt. Natuurlijk kan de arts niet zeggen hoeveel tijd er nog is. Maar als er nu nog extra complicaties komen, van de longen of het hart, dan zijn er niet veel meer kansen meer.

De arts schrijft medicatie voor om de benauwdheid te bestrijden. Door die medicatie is obstipatie ontstaan. Eten en vooral drinken doet mevrouw echter nauwelijks nog. Van kauwen en slikken wordt ze benauwd. Ze slaapt overdag veel. Af en toe krijgt de verzorging de indruk dat ze in gedachten met beelden bezig is die niet uit de werkelijkheid komen – ze praat verward, kijkt onrustig en angstig door de kamer.

Ze is incontinent voor urine. Echter het materiaal dat gebruikt wordt, wordt nauwelijks meer nat. Bij de verzorging valt op dat de lippen en de tong van mevrouw heel erg droog zijn.