Tijd

De historische tijd is de tijd waarin het verhaal zich afspeelt. Dit staat niet altijd letterlijk vermeld in het verhaal. Soms kan je het heel makkelijk bepalen: een oorlogsroman speelt zich vaak af tussen 1940 en 1945. Ook kun je door te letten op de details in een boek (iemand belt vanuit een telefooncel) ook afleiden in welke tijd het verhaal zich afspeelt.

De vertelde tijd geeft aan hoelang de gebeurtenissen hebben geduurd (uren, dagen, jaren…).
De verteltijd is de tijd die schrijver nodig heeft om het verhaal te vertellen (je drukt de verteltijd uit in regels, pagina’s).

Worden de gebeurtenissen in de volgorde verteld waarin ze zich hebben afgespeeld dan noem je het een chronologisch verhaal.
Een flashback onderbreekt de chronologie van een verhaal, is een terugblik in het verleden.
Een flashforward verwijst naar iets wat nog te gebeuren staat.
Als de schrijver stukken tijd samenvat in een aantal woorden spreek je van tijdverdichting.
Je spreekt van een tijdsprong als de schrijver periodes overslaat (regels wit) en daar geen woorden aan besteedt.
Laat de schrijver de gebeurtenissen langer duren dan ze normaal aan tijd gekost zouden hebben dan maakt hij gebruik van tijdvertraging.

Een schrijver speelt met de tijd (gebruikt flashbacks, tijdverdichting, tijdssprongen en vertraging) om de spanning in het verhaal te verhogen.