Bij sterke werkwoorden verandert de klinker in de verleden tijd en eindigt het voltooid deelwoord meestal op -en. Bijvoorbeeld: lopen - liep - gelopen, wijzen - wees - gewezen, helpen - hielp - geholpen.
Niet alle werkwoorden passen precies in bovenstaande indeling; er zijn uitzonderingen: brengen - bracht - gebracht, eten - at - gegeten, gaan - ging - gegaan, bakken - bakte - gebakken,vragen - vroeg - gevraagd, wreken - wreekte - gewroken en zeggen - zei - gezegd.
Sterke werkwoorden moet je dus uit je hoofd leren.
Oefening C
Deze oefening heeft zwakke en sterke werkwoorden die in de voltooide tijd gezet moeten worden.
Oefening D
Oefen hier je werkwoordspelling. Je kan kiezen tussen tegenwoordige tijd, verleden tijd en voltooid deelwoord.