2.3 Soorten stof

Naamgeving van verbindingen opgebouwd uit een metaal en een niet-metaal (enkelvoudige zouten):

1. Geef de naam van het metaal.

2. Als van het metaal meedere elektrovalenties bekend zijn, (BINAS tabel 40A) dan geef je tussen haakjes met een

    Romeins cijfer aan wat de elektrovalentie van het metaal in de gegeven verbinding is.

3. Vervolgens geef je de Latijnse naam van het niet-metaal met de uitgang -ide.

    Voorbeelden van niet-matelen met de uitgang -ide:

    H - hydride       C - nitride        O - oxide             S - sulfdide

    F - fluoride       Cl - chloride     Br - bromide         I - jodide

    Si - silicide        P - foside        As - arsenide       Ge - germanide

    Se - selenide   Te - telluride    Sb - antimonide   Po - polonide

 

Voorbeelden van de naamgeving

Na2Te - natriumtelluride

HgCl2 - kwik(II)choride

Au2O3 - goud(III)oxide

Als de naam van een enkelvoudig zout is gegeven en je moet de verhoudingsformule geven, dan ga je als volgt te werk:

- schrijf op uit welke ionen het zout is opgebouwd;

- bepaal de verhouding waarin de ionen aanwezig moeten zijn om elektrische neutraal te zijn.

- schrijf de verhoudingsformule op met de juiste indices.

 

Voorbeeld 1:

zinkchloride is opgebouw uit Zn2+ en Cl- 

Van zink is maar 1 elektrovalentie bekend (BINAS tabel 40A)

Je hebt 1 zinkion op 2 chloorionen nodig

De formule is ZnCl2

 

Voorbeeld 2:

Goud(I)oxide is opgebouw uit Auen O2-.

Van goud zijn meerdere elektrovalentiea bekend (BINAS tabel 40A).

Je hebt  2 goudionen noig op 1 zuurstofion.

De formule is dus Au2O