|
Onvoldoende
5 pnt |
Voldoende
10 pnt |
Goed
15 pnt |
aanleggen beeldbank |
Je maakt gebruik van het eerste beeldmateriaal dat je vindt. |
Je bent in staat om meerdere duidelijke afbeeldingen te vinden en achtergrond informatie over het onderwerp. |
Je vindt je beeldmateriaal in verschillende media. Je bent in staat de achtergrond informatie kritisch te bekijken en lezen en zelf op juistheid te beoordelen. Je kunt de overeenkomsten en verschillen beschrijven.
|
beeldende middelen: verhouding |
Je vindt het moeilijk om verhoudingen te zien.
|
Je kunt de verhoudingen benoemen. Je vindt het moeilijk de juiste verhoudingen toe te passen. |
Je kunt de juiste verhoudingen toepassen in ieder ontwerp. Jouw keuzes leiden tot vernieuwende ontwerpen.
|
vormgeving: compositie |
De compositie ziet er simpel of rommelig uit. De vormen zijn niet duidelijk. Je werkstuk is plat.
|
De keuze voor het toepassen van de lijnen ziet er nog wat rommelig uit. Een aantal vormen zijn herkenbaar. Een aantal onderdelen zijn ruimtelijk, maar er zitten nog platte onderdelen in. |
De lijnen zijn duidelijk. Vormen zijn herkenbaar. Je herhaalt de lijnen zo, dat de compositie er beter van wordt. Je werkstuk is ruimtelijk.
|
vormgeving: beweging |
De afzonderlijke beelden vormen samen geen vloeiende beweging. Het zijn op zichzelf staande beelden. |
De beelden lijken bij elkaar te horen. Ze maken een zelfde beweging. De bewegingen vormen samen geen vloeiend geheel. |
Er is een doorlopende vloeiende beweging in de beelden. Samen vormen de beelden een geheel. |
vaardigheden: modeleren
|
Je werkt rommelig met gereedschap en materiaal. Je vindt het moeilijk om ermee om te gaan. |
Je werkt redelijk netjes en het grootste deel van je werkstuk is goed afgewerkt. Je gebruikt het juiste gereedschap. Je kunt er goed mee om gaan. |
Je werk is netjes afgewerkt. Je hebt aandacht besteed aan details. Je gebruikt het juiste gereedschap. Je bereikt het effect dat je wilt. |
vaardigheden: samenwerken
|
Ik laat de ander niet uitpraten. Ik kan niet navertellen wat de ander vertelt. Ik heb geen inbreng. Ik houd geen rekening met anderen. Ik laat me niet helpen door anderen.
|
Ik kijk de ander aan. Ik laat de ander uitpraten. Ik kan een stukje navertellen. Ik stel vragen en kom ook zelf met een idee. Ik houd wel rekening met anderen. Ik laat me niet helpen door anderen. |
Ik kijk de ander aan. Ik laat de ander uitpraten. Ik vat samen. Ik ga door op de inbreng van anderen. Ik houd rekening met anderen. Ik laat me helpen door anderen. |
Je krijgt 10 extra punten wanneer jullie als groep een originele wijze van presenteren hebben bedacht en uitgevoerd.