Stap 3: Afstand en omwentelingen

Het weer en het klimaat worden onder meer bepaald door de afstand tot de zon. De baan van de aarde om de zon is geen cirkel, maar een ellipsbaan. Het middelpunt van die ellips ligt ook niet in het midden, zoals je op de afbeelding kunt zien:

Het punt dat het dichtst bij de zon ligt, noemen we het perihelium. Het punt dat het verst van de zon af ligt, noemen we het aphelium. Tijdens het perihelium wordt het warmer, tijdens het aphelium kouder.

Maar de baan om de zon is niet de enige omwenteling die de aarde maakt. De aarde ligt wat schuin en de bewegingen van onze aarde zijn onder invloed van zon en maan lang niet altijd dezelfde. De aarde wiebelt dus een beetje. Het beste kun je de aarde vergelijken met een tol die niet precies rechtop staat.

De evenaar maakt op dit moment een hoek van 23,45 graden met het omloopvlak, de baan die de aarde beschrijft om de zon. Gedurende de geologische geschiedenis schommelt die hoek tussen 21,5 graden en 24,5 graden. Deze scheefstand van de aarde veroorzaakt de seizoenen.

Op ongeveer 21 juni staat ‘’s middags de zon loodrecht op de Kreeftskeerkring en op ongeveer 21 december ’s middags loodrecht op de Steenbokskeerkring: dat zijn de twee uitersten (daartussen beweegt ze van of naar de evenaar toe).
De volgende animatie maakt dat snel duidelijk:

Video: Dag en nacht


De hellingshoek bepaalt hoeveel zonnewarmte een plek bereikt. Een zonnebundel van dezelfde grootte nabij de Noordpool moet veel meer oppervlakte van de aarde verwarmen dan bij de evenaar.

Bij de polen is het daardoor dus beduidend kouder dan bij de evenaar. Met het veranderen van de hellingshoek verandert ook de temperatuur bij de polen. Hoe groter de hellingshoek, hoe groter de temperatuurverschillen tussen zomer en winter.

Bestudeer de pagina over Seizoenen in de Kennisbank.

Zon, aarde en maan

 

Beantwoord de vraag over de Kreeftskeerkring en de Steenbokskeerkring