Eindopdracht: Rug aan rug-oefening

Als eindopdracht doen jullie met de hele klas een rug-aan-rug-oefening.
Met de rug-aan-rug-oefening laten jullie zien dat jullie de begrippen uit deze opdracht begrepen hebben.

Hoe werkt het?
Twee leerlingen zitten of staan rug aan rug. De docent heeft een lijstje met woorden, spreuken of begrippen (komen alle uit de stappen van deze opdracht).

Leerling 1 krijgt een tekening of foto.
Leerling 1 beschrijft waar hij of zij naar kijkt, zonder het woord, de spreuk of het begrip te noemen.
Leerling 2 probeert het woord, de spreuk of het begrip dat hoort bij de afbeelding te raden. Als de leerling het goed geraden heeft, laat de docent aan leerling 2 ter controle het tekstkaartje zien.

De tekstkaartjes en de set met afbeeldingen krijgen jullie van de docent.

Voorbeeld:
Leerling 1 krijgt de afbeelding hiernaast te zien.
Hij mag het woord ‘smartphone’ niet gebruiken, maar alleen omschrijven.
Bijvoorbeeld: Een klein apparaat waarmee je kunt bellen, internetten en dat met apps werkt.

Leerling 2 raadt dat het goede woord ‘smartphone’ is.

Beoordeling

Jullie docent beoordeelt of jullie het spel goed gespeeld hebben en de antwoorden hebben geraden.
Hij/zij let daarbij op: