words & chunks At home

these are all the words and chunks you have to learn for your test 'At home'.

You can also practise these words and chunks online of course!

Vocabulary list ‘At home’

Words:

hall

hal

living room

woonkamer

shower

douch

attic

zolder

freezer

diepvries

washing machine

wasmachine

cooker

fornuis

to dry up

afdrogen

tea towel

theedoek

towel

handdoek

sink

gootsteen

to build

bouwen

ground floor

benedenverdieping

to show

laten zien

to do the dishes

afwassen

cellar

kelder

stairs

trap

fence

hek, schutting

upstairs

boven

downstairs

beneden

for sale

te koop

to let

te huur

first floor

eerste verdieping

sink

gootsteen

lounge

woonkamer

refridgerator (fridge)

koelkast

spare room

logeerkamer

coffee maker

koffiezetapparaat

heating

verwarming

stove

kachel

to touch

aanraken

furniture

meubels

cottage

huisje

garage

garage

front

voor-

study

studeerkamer

back

achter-

sofa

zitbank

storey

verdieping

lavatory

toilet

cushion

kussen

fireplace

open haard

to wipe

vegen

to move into

intrekken

dining room

eetkamer

room

kamer, ruimte

view

uitzicht

gate

hek, poort

doorbell

deurbel

key

sleutel

curtain

gordijn

carpet

tapijt

to lock

op slot doen

to rent

(ver)huren

to move

verhuizen

waste paper basket

prullenmand

desk

bureau

blanket

deken

to change the sheets

de lakens verschonen

to vacuum

stofzuigen

to turn down

zachter zetten

to switch on, to turn on

aandoen

to switch off, to turn off

uitdoen

socket

stopcontact

plug

stekker

mirror

spiegel

bookshelf

boekenplank

drawer

la(de)

cupboard

kast

closet

ingebouwde kast

picture

plaat, foto, schilderij

radiator

radiator

to decorate

behangen, schilderen

to tidy

opruimen

scissors

schaar

 

Useful sentences / expressions

What sort of house have you got?

Wat voor soort huis hebben jullie?

I live in a terraced house.

Ik woon in een rijtjeshuis.

We live in a nice neighbourhood.

We wonen in een leuke buurt.

We have a house of our own.

We hebben een eigen uis.

We rent a house.

We huren een huis.

We are renovating our house.

We zijn ons huis aan het verbouwen.

The toilet is in the hall.

De toilet is in de hal.

How many rooms have you got?

Hoe veel kamers hebben jullie?

Have you got a bath or a shower?

Hebben jullie een bad of een douche?

What's your address?

Wat is jullie adres?

What type of house is it?

Wat voor soort huis is het?

We have a kitchen and livingroom downstairs.

We hebben een keuken en woonkamer beneden.

I've got a bedroom of my own.

Ik heb een eigen slaapkamer.

They live in a flat.

Ze wonen in een flat.

There are four rooms on the first floor.

Er zijn vier kamers op de eerste verdieping.

What does your living room look like?

Hoe ziet jouw woonkamer eruit?

Our living room is 40 square metres.

Onze huiskamer is 40 vierkante meter.

Make yourself at home.

Doe alsof je thuis bent.

Can I take a bath?

Mag ik een bad nemen?

How do I turn on the gas?

Hoe zet ik het gas aan?

The dishwasher is out of order.

De afwasmachine is stuk.

Once a week I mow the lawn.

Eenmaal per week maai ik het gras.

The plates are in the cupboard over the cooker.

De borden staan in het kastje boven het fornuis.

The library is near the cinema.

De bibliotheek is vlakbij de bioscoop.

Please close the garden gate.

Wil je het tuinhek dichtdoen?

You will find the map in the top drawer.

Je vindt de plattegrond in de bovenste la.

The waste bin is under the sink.

De afvalbak staat onder de gootsteen.

The neighbours are very friendly people.

De buren zijn erg aardige mensen.

Where are the cleaning things?

Waar zijn de schoonmaakspullen?

Mind the step!

Pas op het afstapje!