benoem je wat de stofwisselingsprocessen, verbranding en fotosynthese voor betekenis hebben voor de instandhouding van autotrofe en heterotrofe organismen.
leg je uit welk verband er is met de gassen die een organisme in- en uitgaan.
beschrijf je dat er verschillende vormen van energie zijn en dat deze vormen in elkaar kunnen overgaan.
leg je uit wat een ecosysteem is en noemt welke relaties er zijn tussen organismen bij de energiestromen in een ecosysteem.
noem je planten- en diersoorten die een voedselketen/voedselweb of een piramide van biomassa/aantallen vormen.
onderscheid je in een beschreven ecosysteem producenten, consumenten en reducenten.
beschrijf je kringlopen van elementen in een ecosysteem en benoemt welke factoren daarop van invloed zijn.
leg je uit dat bepaalde stoffen door passief transport en andere door actief transport membranen kunnen passeren.
beschrijf je de relatie tussen de osmotische waarde binnen en buiten een cel en de invloed daarvan op de stevigheid van de cel en het organisme.
beschrijf je dat cellen zichzelf reguleren en daarbij een dynamisch evenwicht in stand houden, dat cellen stoffen opnemen, transporteren, omzetten en afgeven met behulp van energie, gekatalyseerd door enzymen.
beschrijf je waar en op welke wijze enzymen reacties katalyseren, en hoe temperatuur en pH die processen beïnvloeden.