Cel
Kleinste organisatie-eenheid (bouwsteen) van een organisme.
|
Organisme
Een levend wezen: een bacterie, schimmel, plant of dier. Organismen vertonen levensverschijnselen, zoals zich voortplanten, zich voeden en reageren.
|
Protoplasma
De inhoud van een cel, bestaande uit het cytoplasma en de kern.
|
Cytoplasma
Vloeistof waarin alle celonderdelen liggen.
|
Celkern
Het deel van een cel dat erfelijke informatie (chromosomen) bevat.
|
Organel
Onderdeel van een cel met een bepaalde functie.
|
Celmembraan
Buitenste deel van een cel dat de cel vorm geeft en zorgt dat het celplasma in de cel blijft.
|
Kernmembraan
De buitenste laag van het kernplasma.
|
Celwand
Stevige structuur rondom een cel; bestaat uit cellulose. Komt voor bij bacteriƫn, schimmels en planten.
|
Vacuole
Ruimte in een cel gevuld met vocht. Een plantencel heeft een grote centrale vacuole, dierlijke cellen hooguit enkele kleine.
|
Plastiden
Verzamelnaam voor verschillende soorten korrels; chloroplasten, chromoplasten en leukoplasten. Komen voor in het cytoplasma van plantencellen.
|