Activiteiten
|
Aan de slag |
||
|
Stap |
Activiteit |
|
|
Stap 1 |
|
Na het bestuderen van de kennisbank kun je aangeven welke factoren biotisch en abiotisch zijn. Om dat te oefenen geef je daarna van 10 zinnen aan of het abiotische of biotische factoren zijn. |
|
Stap 2 |
|
Het 'gedrag' van het ene organisme van invloed kan zijn op de beschikbaarheid van een abiotische factor voor een ander organisme. Met behulp van voorbeelden ga je dit zelf uitleggen. |
|
Stap 3 |
|
Je ontdekt hoe abiotische factoren het leven van een organisme kunnen beïnvloeden. Hier maak je vragen over. |
|
Afronding |
||
|
Onderdeel |
Activiteit |
|
|
Begrippenlijst |
|
Hier vind je de kennisbank die je hebt gelezen in deze opdracht en begrippen die te maken hebben met ecosystemen. |
|
Eindopdracht A |
|
Je bedenkt een toets van minimaal 6 vragen. Deze toets laat je maken door een klasgenoot. Daarna beoordeel je de gemaakte toets. |
|
Eindopdracht B |
|
Je kiest een organisme en je onderzoekt hoe dit organisme is aangepast aan het ecosysteem waarin het leeft. |
|
Terugkijken |
|
Terugkijken op de opdracht. |

Benodigdheden
Voor eindopdracht B heb je Word en internet nodig.
Je mag de opdracht ook op papier maken. In dat geval heb je nodig: A4-papier, lijm, schaar, pen en stiften of potloden.
Tijd
Voor deze opdracht heb je twee à drie lesuren nodig.