![]() |
Biotisch en abiotisch |
Ecosysteem Min of meer begrensd deel van de natuur als een samenhangend geheel van biotische (levende) en abiotische (niet-levende) factoren. |
Biotisch Biotisch betekend 'levend'. |
Abiotisch Abiotisch betekent 'niet levend'. |
Biotoop Door abiotische factoren bepaald gebied(je) binnen een ecosysteem waar organismen kunnen leven. Bijvoorbeeld: droge en warme heidegebieden vormen een biotoop voor de adder. |
Verstoring Gebeurtenis die ervoor zorgt dat een ecosysteem verandert. |
Wisselwerking De invloed van biotische en abiotische factoren onderling en op elkaar. |
Levensgemeenschap Alle organismen in een ecosysteem. |
Abiotische factoren De niet-levende omgeving in een ecosysteem. |
Woestijn Voorbeeld van biotoop; gebied met weinig neerslag en grote verschillen in temperatuur. |
Zee Voorbeeld van biotoop; zout water. |
Rivier Voorbeeld van biotoop; waterloop, afvoer van water uit gebied, zoet water. |
Bos Voorbeeld van biotoop; met bomen en vaak een ondergroei van struiken en kruidachtige planten. |
Duinen Voorbeeld van biotoop; smalle strook tussen zee en binnenland, soms kaal bestaande uit zand, soms begroeid. |
Akker Voorbeeld van biotoop; open land waar voedingsgewassen groeien. |
Weide Voorbeeld van biotoop; open grasland. |
Sloot Voorbeeld van biotoop; zoet stromend water. |
Stad Voorbeeld van biotoop; plaats waar mensen wonen en werken. |
Gebergte Voorbeeld van biotoop; gebied met grote verschillen in hoogte (temperatuur- en bodemverschillen). |