Mensen houden zich al duizenden jaren bezig met de vraag hoe ze organismen naar hun wensen kunnen aanpassen.
Ze doen dat bijvoorbeeld om grotere of smaakvollere vruchten te krijgen, dieren die meer melk of vlees leveren of planten die beter tegen plagen kunnen dan soortgenoten.
Dit heet klassieke biotechnologie.
Moderne biotechnologie maakt gebruik van de genetische eigenschappen van een organisme; een dier, plant, schimmel of bacterie.
Lees in de kennisbank biologie de informatie 'Klassiek veredelen en biotechnologie':
![]() |
Land- en tuinbouw |
Maak de volgende opdracht.
De genetische modificatie van de aardappel
De voorouders van de aardappel komen oorspronkelijk uit Bolivia.
Duizenden jaren lang is er gekweekt met de voorouders tot de huidige aardappelrassen zijn ontstaan.
Tegenwoordig worden stukjes DNA in aardappelplanten geplaatst om ze te beschermen tegen ziekten.
Dat heet genetische modificatie.
Genetische modificatie van de aardappelcel gebeurt met bacteriën.
Er worden goede genen uit de voorouders van de huidige aardappelrassen geïsoleerd.
Deze goede genen worden in een bacterie ingebracht.
Vervolgens komen de goede genen in de aardappelcel. De aardappelcel groeit op tot een aardappelplant.
Alle cellen van de aardappelplant hebben de goede genen.
Door de goede genen krijgen bepaalde ziekten geen kans meer om de aardappel te besmetten.
De aardappelplanten zijn resistent.
Er hoeft daardoor minder met bestrijdingsmiddelen te worden gespoten om de ziekten te bestrijden.Maak de volgende opdracht.
Maak nu de volgende oefeningen.
Vergelijk je antwoorden met de antwoorden van een klasgenoot.
Hebben jullie op vragen hetzelfde antwoord? Bespreek eventuele verschillen.