Begrippenlijst

Zaden

Bedektzadige planten
Bij bedektzadige planten zijn de zaden altijd omgeven (bedekt) door een vrucht. De vruchten kunnen groot en klein zijn.
Eenzaadlobbige planten
Eenzaadlobbigen vallen onder de bedektzadige planten, waarbij de vrucht moeilijk te zien is. Bijvoorbeeld: tarwe, rogge en gerst.
Kiem
Het gedeelte van het zaad dat gaat groeien met behulp van de energie uit de zaadlob.
Naaktzadige planten
Bij naaktzadige planten liggen de zaden op en bloot. Zaden kunnen zo uit de kegel vallen. Voorbeelden zijn de den en de lariks.
Schubben
Schubben (kegelschubben) zijn de bouwstenen van de kegel van een den, waarin de zaden liggen.
Tweezaadlobbige planten
Tweezaadlobbigen vallen onder de bedektzadige planten, waarbij de vrucht goed te zien is. Bijvoorbeeld: sperciebonen, doperwten en peultjes.
Vrucht
Deel van een plant dat ontstaat uit het vruchtbeginsel en een of meerdere zaden bevat. Speelt vaak een belangrijke rol bij de zaadverspreiding.
Zaadhuid
Buitenste beschermlaag van het zaad van een plant.
Zaadlob
Het gedeelte van het zaad dat uit voedsel bestaat.