|
Aan het einde van dit thema kan ik:
|
Opdracht
|
- negen levenskenmerken noemen.
- met eigen woorden vertellen wat elk levenskenmerk inhoudt.
- aangeven wanneer iets dood, levend of levenloos is.
- bij een levend organisme herkennen welke levenskenmerken aanwezig zijn.
|
Levenskenmerken |
- beschrijven wat een ecosysteem is.
- uitleggen wat het verschil is tussen biotische en abiotische factoren.
- voorbeelden noemen van biotische en abiotische factoren.
- met voorbeelden uitleggen hoe organismen binnen een ecosysteem elkaar kunnen beïnvloeden.
- met voorbeelden uitleggen hoe abiotische factoren invloed hebben op het leven van organismen.
|
Ecosysteem |
- de begrippen voedselketen en voedselweb beschrijven.
- de begrippen producenten, consumenten en reducenten beschrijven.
- aangeven welke rol producenten, consumenten en reducenten in een voedselketen spelen.
- twee voorbeelden van reducenten noemen.
|
Voedselweb en -keten |
- een ecosysteem beschrijven door aan te geven welke organismen er in het ecosysteem voorkomen.
- een ecosysteem beschrijven door aan te geven welke abiotische factoren bepalend zijn voor het ecosysteem.
- een ecosysteem beschrijven door aan te geven welke relaties tussen organismen voorkomen in het ecosysteem.
|
Onderzoek je omgeving |
- beschrijven wat gedrag is en wat een gedragsketen is.
- aangeven hoe een gedragsonderzoeker/etholoog werkt.
- uitleggen wat het gedrag van een dier te maken heeft met zijn uiterlijk en met zijn leefomgeving.
- beschrijven wat het verschil is tussen een ethogram en een protocol en deze zelf ook maken.
|
Diergedrag
|