Wat kan ik straks?
Aan het eind van deze opdracht kun je:
- (met een voorbeeld) duidelijk maken wat het verschil is tussen directe ruil en indirecte ruil.
- de drie functies van geld noemen: ruil- of betaalmiddel, rekenmiddel en spaarmiddel en bij iedere functie een voorbeeld geven.
- de begrippen specialisatie en arbeidsverdeling omschrijven en kun je drie verschillende vormen van arbeidsverdeling noemen.