Begrippen

Overheid
Er zijn vier overheden: de gemeente, de provincie, het Rijk en de Europese Unie.
Ambtenaar
Werknemer in dienst van de overheid.
 
Europese Unie
Een aantal Europese landen die op economisch en politiek gebied willen samenwerken.
Rijksoverheid
De landelijke overheid in Den Haag, verantwoordelijk voor wetgeving en zaken die voor het hele land belangrijk zijn.
Regering
Voert de wetgeving uit. Bestaat uit de koning plus de ministers.
Minister-president
De voorzitter van de ministerraad.
Eerste en Tweede Kamer
Controleren het beleid van de ministers. Wie er in de Tweede Kamer zitten, wordt bepaald door verkiezingen.
Verkiezingen
Iedere vier jaar mogen inwoners van 18 jaar en ouder hun stem uitbrengen op de politieke partij van hun voorkeur.
Burgemeester en wethouders
Besturen een gemeente.
Commissaris van de koning
De voorzitter van de Provinciale Staten.
Gemeenteraad
Controleert het beleid van de burgemeester en wethouders. De gemeenteraad is gekozen door de bevolking van de gemeente.
Provinciale Staten
Besturen de provincies. Wie er in de Provinciale Staten zitten wordt bepaald door verkiezingen.
Particuliere sector
Alle bedrijven die eigendom zijn van particulieren. Deze bedrijven zijn er op uit om winst te maken.
Individuele overheidsproducten
Overheidsproducten waarvoor je bij gebruik moet betalen.
 
Collectieve sector
Overheidsbedrijven. Een overheidsbedrijf hoeft geen winst te maken.
 
Subsidie
De overheid kan het gebruik van een product stimuleren door subsidie te geven.
Collectieve overheidsproducten
Overheidsproducten waar iedereen gebruik van maakt en die door ons allemaal betaald worden.
Accijns
Belasting op een product om het gebruik van het product af te remmen.