Kenmerken grondwet
|
Gescheiden machten De staatsmacht bestond uit drie gescheiden machten:
|
Grondrechten voor de burgers De grondrechten van burgers werden in 1848 nauwkeurig omschreven. Er kwam vrijheid van godsdienst, persvrijheid, vrijheid van meningsuiting, vrijheid van vergadering en de vrijheid van onderwijs. |
Ministeriƫle verantwoordelijkheid Vanaf 1848 werden ministers zelf verantwoordelijk en was de macht van de koning symbolisch. |
Rechtstreekse verkiezingen De leden van de Tweede Kamer worden rechtstreeks gekozen door de burgers. |
Recht van enquete en recht op amendement De Tweede Kamer kan zelf onderzoek laten doen en kijken of de regering wel juist heeft gehandeld. Het recht van amendement houdt in dat de kamer het recht heeft om wetsvoorstellen in te dienen. |
Tweede kamer controleert regering De Tweede Kamer controleert of de regering zijn werk goed doet. De regering is daarom verplicht om de Kamer goed te informeren. |
Liberalisme Het liberalisme was een politieke stroming die de vrijheid van het individu voorop stelde. Volgens de liberalen zijn mensen voor een belangrijk deel zelf verantwoordelijk voor hun eigen geluk. |
De Vrijheidsbond De eerste politieke partij die de liberalen hebben opgericht heet de Liberale Staatspartij of 'De Vrijheidsbond'. |
Socialisme Een politieke stroming die streeft naar gelijkheid, sociale rechtvaardigheid en samenhorigheid. Deze stroming zette zich onder andere in voor betere arbeidsomstandigheden voor de arbeiders. |
Arbeidsomstandigheden Dit zijn de omstandigheden waarin een werknemer moet werken. In de 19e eeuw waren veel mensen van het platteland naar de steden getrokken om te werken in de fabrieken. De werkomstandigheden waren slecht: arbeiders maakten lange werkdagen, deden vies en gevaarlijk werk en kregen weinig betaald. |
Ferdinand Domela Nieuwenhuis Ferdinand Domela Nieuwenhuis wordt gezien als de grondlegger van het socialisme. Hij vond het belangrijk om de arbeiders een stem te geven. |
Confessionelen De katholieken en protestanten worden samen wel de confessionelen genoemd. Anders dan de liberalen en de socialisten zagen zij wel een rol voor het geloof in de politiek. |
De schoolstrijd De liberalen hadden geregeld dat alleen openbare scholen geld van de overheid kregen. Dat vonden de katholieken en protestanten niet eerlijk. Zij wilden dat ook confessionele scholen overheidsgeld krijgen. De strijd van de katholieken en protestanten om geld voor hun scholen te krijgen, is bekend geworden als de schoolstrijd. In 1917 kwam er een einde aan de schoolstrijd. Vanaf dat moment krijgen alle scholen overheidsgeld. |