Stap 2: Persoonlijke en bezittelijk voornaamwoord

Bij persoonlijke voornaamwoorden horen bezittelijke voornaamwoorden.
Persoonlijke voornaamwoorden zijn: ik, jij, hij/zij, wij, jullie, zij.

Bezittelijke voornaamwoorden kunnen zowel zelfstandig als niet-zelfstandig gebruikt worden.

Voorbeeld (niet-zelfstandig):

Ik heb een fiets. (ik = persoonlijk voornaamwoord)
Het is mijn fiets. (mijn = bezittelijk voornaamwoord).

Voorbeeld (zelfstandig):
Ik heb een fiets. (ik = persoonlijk voornaamwoord)
Het is de mijne. (mijne = bezittelijk voornaamwoord)


Maak de volgende oefening.
Hier oefen je zowel het zelfstandig als het het niet-zelfstandig gebruik van het bezittelijk voornaamwoord.