In de volgende drie zinnen zie je 'die jongen' staan.
Maar 'die jongen' is alleen in de derde zin het onderwerp.
Let maar eens op:
1. Geef jij die jongen een hand? | Persoonsvorm: geef | Onderwerp: jij |
2. Weet jij de naam van die jongen? | Persoonsvorm: weet | Onderwerp: jij |
3. Die jongen heeft een mooie fiets. | Persoonsvorm: heeft | Onderwerp: die jongen |
Maak nu de volgende oefening.