Bij het clusteren van leerlingen stelt de mentor of docent zich de volgende vragen:
Welke leerlingen hebben vergelijkbare onderwijsbehoeften?
Hoe kan ik deze leerlingen zodanig clusteren dat enerzijds zoveel mogelijk tegemoet gekomen wordt aan hun behoeften en anderzijds de gekozen clustering haalbaar is qua klassenmanagement en differentiatiecapaciteit? De gekozen clustering moet dus recht doen aan de ontwikkelingskansen van de leerlingen, maar ook qua instructie, begeleiding en ondersteuning uitvoerbaar zijn. Het clusteren mag er niet toe leiden dat leerlingen onvoldoende instructie ontvangen en er veel leertijd verloren gaat. De praktijk leert dat de meeste docenten binnen een groep maximaal twee tot drie (instructie)groepjes kunnen begeleiden.
(www.spoe.nl)
Hoe kan ik deze leerlingen zodanig clusteren dat zij op een interactieve manier van en met elkaar leren? Kijk welke maatregelen genomen kunnen worden dat leerlingen van elkaar leren.
Vakoverstijgende onderwijsbehoeften
Je kunt clusteren naar vakoverstijgende onderwijsbehoeften. De mentor beoordeelt welke leerlingen naast het basisklimaat en naast het basisaanbod extra aandacht nodig hebben ten aanzien van:
a) gedrag, sociaal-emotionele ontwikkeling, werkhouding, taakaanpak en motivatie
b) basisvaardigheden zoals technisch lezen, begrijpend lezen, spelling of rekenen
Vakspecifieke onderwijsbehoeften
Het clusteren van leerlingen met vergelijkbare vakspecifieke onderwijsbehoeften hangt sterk af van het differentiatiemodel dat binnen het betreffende vakgebied gehanteerd wordt.
In een convergent differentiatiemodel gaat de docent na welke leerlingen naast het basisaanbod extra aandacht nodig hebben en wat hun onderwijsbehoeften zijn. Vervolgens bekijkt de docent hoe deze leerlingen op een haalbare en effectieve manier geclusterd kunnen worden. De docent zet de volgende stappen bij het clusteren van de leerlingen:
Wat zijn de komende periode op basis van het groepsoverzicht aandachtspunten voor de gehele groep?
Welk(e) subgroepje(s) van leerlingen hebben naast het basisaanbod extra instructie, extra leerstof, activerende verwerkingsopdrachten, feedback of andere ondersteunende activiteiten nodig om bepaalde vaardigheden te verwerven? Hoe vaak heeft het subgroepje in een week extra instructie en begeleiding nodig? Hoe wordt dit georganiseerd en ingepland in de lessen?
Welk subgroepje van leerlingen heeft naast het basisaanbod extra uitdaging, verdieping en verrijking nodig? Hoe vaak heeft dit groepje in een week feedback nodig en hoe wordt dit georganiseerd in de lessen?
In een divergent differentiatiemodel onderzoekt de docent op basis van het groepsoverzicht:
Welke subgroepjes van leerlingen stellen we samen die elk op hun eigen niveau en in een eigen tempo aan bepaalde doelen werken?
Hoe vaak en op welke tijden in het weekrooster ontvangen de subgroepjes instructie, begeleiding en feedback en op welke wijze wordt dit op een haalbare wijze georganiseerd?
Flexibel en tijdelijk
De indeling in subgroepjes die de mentor of docent maakt, is flexibel, niet voor altijd en niet voor elke activiteit. Na elke cyclus wordt het clusteren van de leerlingen kritisch bekeken en heroverwogen. Wat zijn de effecten van de clustering op de leerresultaten en de motivatie van de leerlingen? Leren de leerlingen van en met elkaar?