Activiteit 5 - Opdracht 09

Hoewel het soms dus lukt om met je neus vast te stellen tot welke groep verbindingen een onbekend stofje hoort, is dat in de chemie veel te onbetrouwbaar. Het zou al zeker niet lukken om door ruiken een mengsel te identificeren.

In de chemie gebruiken we daarom speciale apparatuur om vast te stellen met welke stof we te maken hebben. Een voorbeeld hiervan is de gaschromatograaf.




In een gaschromatograaf wordt een vloeistof (of een mengsel) in de gasfase gebracht en over een buis geleid die gevuld is met een vaste stof met specifieke eigenschappen (een kolom geheten, soms wel 60 m lang). Om dat transport goed te laten verlopen wordt een inert dragergas gebruikt. Aan het eind van de kolom bevindt zich een detector die vast stelt of er een gas langskomt (gasstroommeter). De tijd die nodig is om een stof door de kolom te transporteren is kenmerkend voor die stof.


Gaschromatografie lijkt veel op papierchromatografie: de kolom is vergelijkbaar met het papier, het dragergas met de loopvloeistof. Het verschil is dat bij de gaschromatograaf alle stoffen erdoorheen komen. Bij papierchromatografie blijven stoffen aan het papier hangen. In een specifieke vorm van gaschromatografie berust de scheiding op molecuulgrootte: grotere moleculen kunnen de kolom minder makkelijk passeren (worden meer tegengehouden) dan kleinere moleculen.

Je docent voert een demonstratie experiment met de gaschromatograaf uit.

09 - individueel
Maak de volgende vragen:

  1. Je hebt een mengsel van ethanol, 3-octanol en 2-pentanol. In welke volgorde verwacht je dat de gescheiden alkanolen uit de kolom komen?
  2. In bepaalde gevallen wordt de kolom gedefinieerd met het begrip poriƫngrootte. Verklaar hoe de scheiding van een mengsel van grote moleculen ten opzichte van kleinere moleculen door de poriƫngrootte wordt bepaald.