Deze zeer sterke stijging valt samen met de start van de Industriële Revolutie. Deze begon ongeveer rond 1760 in Engeland. Vanaf ongeveer 1800 volgt het Europese vasteland. Vooral het huidige België, en dan met name het Franssprekende deel, industrialiseerde in zeer hoog tempo. Staal werd op grote schaal geproduceerd in Luik en Charleroi. In de oude Vlaamse steden, zoals Gent en Ieper, ontstond een bloeiende katoen- en vlasindustrie. Nederland, van oudsher een handelsland en geen productieland, hobbelde hier traag achteraan. Pas vanaf 1850 komt de Industriële revolutie ook hier goed op stoom.
Voor 1800 draaide de wereldeconomie vooral op mens- en dierkracht. Na de uitvinding van de stoommachine veranderde dit snel. Het resultaat is een zeer sterke toename van het gebruik van met name steenkool om machines aan te drijven en voor de productie van staal uit ijzererts. Bij de verbranding van de fossiele brandstof steenkool komen grote hoeveelheden broeikasgassen vrij. Het resultaat hiervan zie je in bovenstaande figuur.
Vanaf 1855 ontstaan de eerste olieraffinaderijen, waardoor aardolieproducten, zoals benzine, langzaam steenkool verdringen als belangrijkste energiebron. Ook de uitvinding van de personenauto met verbrandingsmotor in 1886 door Karl Benz, zorgt voor een stijgende vraag naar olie en olieproducten.