In de zorg en begeleiding aan zorgvragers met NAH gaan we er vanuit dat iemand zijn leven invulling kan geven op de manier zoals hij of zij dat wil. Dat betekent dat we goed moeten inventariseren wat de wensen zijn van de zorgvrager en hoe we hem of haar hier zo optimaal mogelijk in kunnen ondersteunen en wie we daarbij nodig hebben.
De tijd dat enkel de hulpverlener voor de zorgvrager bepaalde welke het zorg en ondersteuning de zorgvrager nodig heeft en hoe dit gebeurt definitief achter ons. De regie heeft de zorgvrager zelf in handen en we betrekken hierbij het sociale netwerk van de zorgvrager en zo nodig anderen uit de samenleving zoals vrijwilligers.
Vragen die hierbij gesteld moeten worden zijn:
Wat kan de persoon met hersenletsel zelf en wat kunnen anderen doen?
Hoe bepaal je de zelfredzaamheid van een persoon?
In welke mate hangt de zelfredzaamheid af van het sociale netwerk?
in hoeverre kun je deze hierbij betrekken zonder dat zij overbelast raken?
Ook in de wetgeving is dit gegeven verankert. Denk hierbij aan de WGBO, Kwaliteitswet zorginstellingen en de nieuwe wet- en regelgeving per 1 januari 2015. Het doel van de nieuwe wetgeving zoals de WMO is MEEDOEN. De samenleving is van iedereen. De WMO bijvoorbeeld is geen zorgwet maar een participatiewet. Maar hoe geef je dat in de praktijk gestalte voor zorgvragers met NAH?
Op het gebied van NAH zijn verschillende instrumenten ontwikkeld die de verpleegkundige kan inzetten om de wensen en mogelijkheden van de zorgvrager zo duidelijk mogelijk in beeld te brengen. Hierbij wordt informtie verzameld over het leven voor en na het hersenletsel. Naast het ordeningssysteem wat in de instelling gebruikt wordt zoals de 4 domeinen, SAMPC of Omaha kunnen deze instrumenten gebruikt worden. De verkregen gegevens worden vervolgens in het zorgdossier.
Een specifiek aandachtspunt bij zorgvragers met NAH in het formuleren van wensen en zorgvragen voor en door de zorgvrager is de mate van ziekte-inzicht. GZ psycholoog Arno Prinsen heeft vanuit zijn ervaring met zorgvragers met NAH 3 typen zorgvragers onderscheiden: de Voorbijganger, de Zoeker en de Klant.
De Voorbijganger heeft een beperkt ziektebesef. Hij erkent niet dat hij een probleem heeft. De voorbijganger heeft dan ook geen hulpvraag als hij bij de hulpverlener aan tafel zit.
Bij de Zoeker is er enig ziektebesef. Vaak komt dit tot uiting in een vage of slecht omlijnde hulpvraag. De zoeker weet dat er iets met hem aan de hand is, maar wat, weet hij niet. En hoe hij daarbij geholpen kan worden is ook niet bekend.
De Klant heeft een duidelijke vraag, maar weet niet welke hulpmiddelen hij daarbij kan inzetten. De eigen hulmiddelen - inzichten, kennis, tips - schieten tekort. Maar de hulpvraag is er wel degelijk. Voor de hulpverlener is een klant iemand waarmee hij snel aan de slag kan.
In deze onderwijsactiviteit leer je:
wat het verband is tussen zelfredzaamheid en samenredzaamheid
welke specifieke hulpmiddelen er zijn om de wensen en mogelijkheden van zorgvragers met NAH zo optimaal mogelijk te inventariseren en analyseren
een beargumenteerd oordeel te vormen over de bruikbaarheid van enkele van deze instrumenten
een beeld te vormen over hoe samenredzaamheid in jouw werksituatie gestalte krijgt en te benoemen welke uitdagingen er liggen ten aanzien van samenredzaamheid
studietijd 45 minuten
Opdracht:
Benoem wat de termen "de voorbijganger, de zoeker en de klant" voor jou als verpleegkundige betekenen bij het inventariseren en vaststellen van de zelfredzaamheid van de zorgvrager.
In de brochure "Zo Zelfredzaam" worden op pagina 12 en 13 een aantal definities gegeven van "zelfredzaamheid". Kies de definitie die jou het meest aanspreekt en onderbouw je keuze.
Beschrijf wat voor jou het begrip "samenredzaamheid" inhoudt.
Benoem hoe in jouw beroepspraktijk de samenredzaamheid gestalte krijgt; in hoeverre worden mantelzorgers en vrijwilligers betrokken bij de zorg? Maak hiervoor de bijgevoegde teamscan uit het "Handboek samenredzaamheid" (pagina 8-10). Kies de teamscan die voor jou van toepassing is. Benoem vervolgens verbeterpunten.