Biologie betekent: leer van het leven. Je noemt iets levend als het alle levenskenmerken of levensverschijnselen vertoont. Een levend wezen noem je een organisme. Een organisme dat geen levensverschijnselen meer vertoont is dood. Alle levende organismen zijn ten opzicht van hun kenmerken in vier groepen verdeeld: Bacterie, Schimmels, Planten en Dieren.
Iets dat nooit heeft geleefd noem je levenloos. De natuur bestaat uit zowel levende als niet levende onderdelen. Alle levende onderdelen in de natuur noem je biotisch. De niet-levende onderdelen noem je abiotisch. Kenmerken van levende organismen zijn:
Dieren bewegen op verschillende manieren: lopen, vliegen, zwemmen, kruipen.
Planten bewegen ook, bijvoorbeeld de bladeren van sommige planten gaan dicht als het donker wordt of als je ze aanraakt.
Waarnemen betekent dat een organisme merkt wat er in de omgeving gebeurt.
Het waarnemen is een levenskenmerk dat organismen gebruiken om bijvoorbeeld voedsel te vinden of gevaar te signaleren.Veel dieren (ook de mens) nemen via zintuigen waar met hun hersenen.Planten kunnen licht waarnemen.
Reageren betekent dat een organisme iets doet of dat er in het lichaam van het organisme iets verandert, als er in de omgeving iets verandert. Dieren reageren op licht, geluid en andere waarnemingen. Planten reageren ook op het licht. Ze groeien naar de zon toe.
Alle organismen zorgen ervoor dat ze nakomelingen krijgen.
Er zijn verschillende soorten voortplanting.
Dieren krijgen jongen. Planten maken zaden. Bacteriën planten zich voort door zichzelf te delen.
Groeien is het groter en zwaarder worden van een organisme. Organismen nemen voeding en water op om te groeien.Een boom bijvoorbeeld wordt ieder jaar een stukje dikker.
Ontwikkelen betekent van vorm veranderen.
Een organisme ziet er gewoonlijk niet een heel hele leven hetzelfde uit:. Weefsel krijgen speciale taken of soms komen er nieuwe organen bij.Een mens ontwikkelt zich van baby tot volwassene.Een vlinder maakt in zijn leven een metamorfose door. Een rups ontwikkelt zicht via een pop, tot vlinder.Ook planten ontwikkelen zich van kiemplantje tot volwassen plant.
Alle organismen hebben voedsel en water nodig.Voeden is noodzakelijk om te kunnen overleven.
Uit het voedsel halen organismen de energie voor alles wat ze doen en de stoffen om te groeien.
Elk organisme ademt. Mensen en andere zoogdieren ademen met hun longen. Door te ademen komt zuurstof het lichaam binnen. Vogels hebben ook longen en daarnaast een paar luchtzakken. Ook reptielen ademen met hun longen. Vissen gebruiken hun kieuwen om zuurstof uit het water te halen. Ook planten ‘ademen’. Zij nemen koolstofdioxide op door huidmondjes in de bladeren.Als organismen niet ademen, gaan ze dood.
Uitscheiden betekent dat een organisme stoffen die hij niet nodig heeft verwijdert. Mensen doen dit bijvoorbeeld door te zweten of te plassen. Planten scheiden via huidmondjes in de bladeren zuurstof en water af.