Jongens beginnen in hun puberteit zaadcellen te produceren, maar hebben tijdens de zwangerschap in de baarmoeder ook al onrijpe zaadcellen geproduceerd.
Meisjes dragen hun eicellen al bij zich van voor de geboorte. Deze rijpen vervolgens elke maand tijdens de menstruatiecyclus. Dit betekent dat de eicel waaruit jij gegroeid bent al gedeeltelijke aanwezig was toen je moeder nog in de baarmoeder zat, een bijzonder gegeven.
De voortplantingsorganen van de man maken het mogelijk om sperma, bestaande uit vocht uit de prostaat en zaadblaasjes en zaadcellen uit de teelballen, veilig in de vagina te brengen zodat de spermacellen op weg kunnen gaan naar de eicel in de eileider. De ontwikkeling van zaadcellen moet gebeuren in de balzak. Deze hangt buiten het lichaam, omdat een iets lagere temperatuur (ongeveer 36,5 graden celsius) belangrijk is voor de goede ontwikkeling.
De vrouw bevat de organen en de bouw om een zygote (bevruchte eicel) te laten innestelen en vervolgens het embryo (vanaf 3 maanden foetus genaamd) te laten ontwikkelen tot een kind van 9 maanden en deze vervolgens ter wereld te brengen. In de twee eierstokken rijpen elke maand eicellen die bevrucht kunnen worden in de eileider. De baarmoeder heeft elke maand een groeiende baarmoederslijmvlieslaag, geschikt voor de innesteling en ontwikkeling van één of meerdere kinderen.