Binnen een zin met een persoonsvorm kan nog een zin met een persoonsvorm voorkomen. Je hebt dan een zogenaamde 'samengestelde zin'. Een samengestelde zin bestaat óf uit twee hoofdzinnen óf uit een hoofdzin + bijzin.
Je gaat als volgt te werk:
Zoek altijd eerst de hoofdzin: als je een zin met bijzin vragend maakt, staat de hoofdzin vooraan. Kunnen beide persoonsvormen vooraan geplaatst worden, dan heb je te maken met twee hoofdzinnen. (Dat heet ‘nevenschikking’.)
De zin waarvan je de persoonsvorm niet vooraan kunt plaatsen is de bijzin (dit heet ' onderschikking'). Een bijzin kan je ook herkennen doordat je een zinsdeel tussen het onderwerp en de persoonsvorm kunt plaatsen (je daar bijv. het woord ‘niet’ tussen plaatsen): ik ben vaak moe, omdat ik (niet) slaap (*ik (niet) ben moe, omdat ik slaap is fout)
Tot slot kun je van de bijzin in zijn geheel bepalen welke functie deze heeft: een bijzin kan in zijn geheel de functie hebben van lijdend voorwerp, onderwerp, meewerkend voorwerp of bijwoordelijke bepaling. Als je de hoofdzin stap voor stap ontleedt, kom je vanzelf ook achter de functie van de bijzin.