De voornaamwoorden die je hiervoor geleerd hebt, hebben allemaal te maken met personen. Er zijn nog een aantal voornaamwoorden die dat niet hebben. Hieronder staan ze op een rijtje.
*Let op: de woorden die, dat, wie en wat kunnen in een zin ook verwijzen naar een ander woord, in dat geval noem je het een betrekkelijk voornaamwoord. Bijvoorbeeld:
De man die daar staat is een bekende crimineel. (die = de man, dus een betrekkelijk vnw ipv een aanw.vnw)
Het meisje aan wie ik het vroeg. (wie = het meisje, dus een betrekkelijk vnw ipv een vr.vnw)
Let op (2): vraagwoorden die vragen naar tijd, plaats en het hoe en waarom zijn geen vragende voornaamwoorden, maar bijwoorden (zie uitleg bijwoorden).
oefening aanwijzend en betrekkelijk vnw
oefening aanwijzend en betrekkelijk vnw 2
oefening aanwijzend, vragend en betrekkelijk vnw
oefening alle vnw door elkaar 1
oefening alle vnw door elkaar 2