bijwoordelijke bepaling

Als je de zin ontleed hebt in gezegde, onderwerp, eventueel lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp kun je nog zinsdelen overhouden. Deze zinsdelen zijn heel vaak bijwoordelijke bepalingen (bwb), maar niet altijd. Je weet zeker dat een zinsdeel een bijwoordelijke bepaling is als het antwoord geeft op de vraag waar, wanneer of hoe (+ gezegde + onderwerp).

Let op: alle zinsdelen die je tot nu toe hebt geleerd komen maar een keer voor in een zin. Maar je kunt in een zin meer dan een bijwoordelijke bepaling vinden.

Bijvoorbeeld:

Tijdens mijn lunchpauze eet ik graag een boterham met kaas.

eet = gezegde > ik = onderwerp > een boterham met kaas = lijdend voorwerp

wanneer eet ik? > tijdens mijn lunchpauze = bijwoordelijke bepaling

hoe eet ik > graag =  bijwoordelijke bepaling

oefening 1

oefening 2

oefening 3

oefening 4

Valkuil: soms lijkt een zinsdeel op een bijwoordelijke bepaling, maar hoort het eigenlijk bij de persoonsvorm. Goede kans dat je dan te maken hebt met een uitdrukking of gezegde. Persoonsvorm + het zinsdeel dat je aanzag voor een bijwoordelijke bepaling noemen we dan een werkwoordelijke uitdrukking (wu).

Oefenen met wu