Het onderwerp is het belangrijkste zinsdeel in de zin: de persoon of het ding waar de zin over gaat. Je vindt het onderwerp het gemakkelijkst door (na het vinden van het gezegde) de vraag te stellen: wie (wat) + gezegde?
Bijvoorbeeld:
Jeroen heeft de hele dag gelopen.
gezegde = heeft gelopen > wie heeft gelopen? > Jeroen > Jeroen = onderwerp