De verschillende voornaamwoorden (vnw) vormen misschien wel de grootste (en daardoor moeilijkste) groep woorden. Hieronder leer je het verschil tussen persoonlijke, bezittelijke en wederkerende voornaamwoorden.
1. Persoonlijke voornaamwoorden (pers.vnw) zijn de woorden waarmee verwezen wordt naar personen (en soms naar zaken): ik, jij, hij, zij, het, wij, jullie, u. Maar ook: me, jou, hem, haar, het, ons etc.
2. Bezittelijke voornaamwoorden (bez.vnw) geven aan dat een zelfstandig naamwoord iemands bezit is: mijn fiets, jouw boek, haar stift, onze school, uw naam. Het is dus: ik houd van jou (pers.vnw) en: ik houd van jouw ogen (bez.vnw)
3. Wederkerende voornaamwoorden (wed.vnw) worden eigenlijk altijd in combinatie met bepaalde werkwoorden gebruikt. Het zijn: me, je, zich, ons. Bijvoorbeeld: ik vergis me, wij vergissen ons, hij vergist zich.
Let op: in de zin Hij geeft het boek aan haar is het een lidwoord bij boek, maar in de zin Hij geeft het aan haar is het een persoonlijk voornaamwoord dat verwijst naar het boek.
> Onder het kopje 'voornaamwoorden 2' leer je hoe andere voornaamwoorden, zoals aanwijzende, vragende en betrekkelijke voornaamwoorden eruitzien.
oefening persoonlijk, bezittelijk, wederkerend vnw
oefening persoonlijk of bezittelijk?
oefening persoonlijk of bezittelijk 2