Hieronder vind je de regels van de tegenwoordige tijd. |
|
Zoek altijd eerst de stam van het werkwoord, bijvoorbeeld: |
lopen |
(ik) loop |
vinden |
(ik) vind |
|
|
Daarna zoek je het onderwerp. |
|
Als je weet wat het onderwerp is, weet je of je alleen de stam moet schrijven of stam + t, bijvoorbeeld: |
ik loop |
jij loopt |
hij/zij loopt |
het loopt |
ik vind |
jij vindt |
hij/zij vindt |
het vindt |
|
|
Bij meervoud schrijf je gewoon het hele werkwoord. |
|
Let op: als je (jij) achter de stam komt, schrijf je alleen de stam: loop jij? vind jij? |
|
Hieronder vind je het hele rijtje: |
|
lopen |
vinden |
ik |
loop |
ik |
vind |
jij |
loopt |
jij |
vindt |
hij,zij |
loopt |
hij,zij |
vindt |
het |
loopt |
het |
vindt |
wij |
lopen |
wij |
vinden |
jullie |
lopen |
jullie |
vinden |
zij |
lopen |
zij |
vinden |
|
|
|