Oefenen voor het proefwerk

Samenvatting

 

Soorten organismen worden ingedeeld in vier afzonderlijke groepen: bacteriën, schimmels, planten en dieren. Deze indeling gebeurt onder andere op grond van het type stofwisseling (autotroof of heterotroof), de celgrootte, de aan- of afwezigheid van een celkern en celwandkenmerken.

Virussen vallen hier buiten: zij hebben geen eigen celhuishouding.

Tegenwoordig is bekend dat bacteriën en veel eencellige soorten zóveel van elkaar verschillen dat ze in aparte groepen moeten worden ingedeeld. Hierdoor zijn alle organismen in acht Rijken ingedeeld.

Organismen hebben orgaanstelsels, die uit meerdere organen bestaan. Organen zijn opgebouwd uit weefsels. Een weefsel is een groep cellen met eenzelfde vorm en functie.

Lichtmicroscopisch (LM) zijn in dierlijke cellen alleen cytoplasma, celmembraan en celkern te zien. In plantaardige cellen zie je ook vacuole(n) en plastiden.

Soorten plastiden zijn: chloroplasten (bladgroenkorrels, voor fotosynthese), chromoplasten (kleurstofkorrels) en leukoplasten (ongekleurde korrels). Amyloplasten zijn leukoplasten gevuld met zetmeelkorrels.

Rondom plantaardige cellen ligt de stevige celwand van cellulose. In plantaardige weefsels zit er een middenlamel vanpectine tussen de cellen.

Elektronenmicroscopisch (EM) zijn bij planten, dieren en schimmels te zien:
endoplasmatisch reticulum (voor transport), ribosomen (voor eiwitsynthese), mitochondriën (voor energievoorziening) en golgi-systemen (verwerking van in de cel gevormde stoffen). De celkern bevat chromosomen (DNA) voor sturing van de cel.

Bij kerndeling, ofwel mitose, zijn chromosomen zichtbaar met centromeer en chromatiden, de gekopieerde chromosomen.

Water en gassen passeren een celmembraan door diffusie. Concentratieverschillen aan weerszijden van celmembraanleiden tot osmose. Osmose is diffusie van water via een semipermeabele membraan.

In levende cellen verlaat water de cel wanneer de omgeving een hogere concentratie opgeloste stoffen heeft (hypertoon). Het gevolg is plasmolyse.

Bevat de omgeving een lagere concentratie opgeloste stoffen (hypotoon), dan stroomt er water naar binnen in de cel. Bij dierlijke cellen kan de cel dan openbarsten. Bij een plantencel treedt daardoor turgor op, als gevolg van de stevige celwand. Turgor leidt tot stevigheid.

Ionen en grotere moleculen passeren membranen door energie-eisend actief transport.

Groei is het gevolg van een toename van het cellenaantal door celdeling. Celdeling-fasen zijn: verdubbeling DNA, mitose(kerndeling), celdeling, productie organellen (plasmagroei). Na mitose is de celkern exact gekopiëerd.

Bij ongeslachtelijke voortplanting (bollen, knollen, stekken) zijn nakomelingen de klonen (genetisch gelijk) van de ouder, dankzij mitose en celdelingen.

Ontregelde controle op mitose kan leiden tot kanker. 

Kunstmatig kloneren van planten kan door weefselkweektechniek, stekken, of enten. Kloneren van dieren is niet eenvoudig. Het is mogelijk eicellen te vermeerderen en de zo verkregen embryo’s in draagmoeders te laten opgroeien.

Begrippenlijst Cellen

Oefentoets bouw cel, osmose en diffusie

Oefentoets celcyclus en celdeling

Puzzel Cellen

Puzzel mitose

Oude examenopdrachten Cellen en osmose

Samenvatting en oefenvragen: Cellen van planten en dieren

Samenvatting: Deling en ontwikkeling van cellen

Oefentoets: Cellen en organellen