Samenvatting (tienvoorbiologie.nl):
Mannen en vrouwen verschillen in hun primaire geslachtskenmerken. Dat zijn de kenmerken die bij de geboorte al aanwezig zijn, te weten: zaadballen en penis bij de jongen en eierstokken, baarmoeder en vagina bij het meisje.
Vanaf de puberteit ontwikkelen de secundaire geslachtskenmerken, onder invloed van geslachtshormonen. Dit betreft o.a. lichaamsbeharing, verdeling van vet - en spierweefsel.
De geslachtscellen - eicellen en zaadcellen - worden gevormd na een speciaal delingsproces, de meiose.
Bij een geslachtsgemeenschap wordt een groot aantal zaadcellen in de vagina van de vrouw gebracht. Deze moeten zwemmend de eicel bereiken, die boven in de eileider bevrucht kan worden.
De activiteit van geslachtsorganen wordt geregeld door twee hormonen uit de hypofyse. De geslachtsklieren (zaadbal en eierstok) produceren op hun beurt de hormonen die de bijbehorende lichaamsfuncties regelen.
Wanneer er bevruchting heeft plaatsgevonden, levert het jonge embryo zelf een hormoon dat zorgt dat het lichaam van de vrouw zich aanpast aan de zwangerschap.
Na de bevruchting bovenin de eileider arriveert het pre-embryo na enkele dagen in de baarmoeder waar het zich innestelt. Nu begint de embryonale ontwikkeling, waarbij vruchtvliezen en placenta worden gevormd. Na ongeveer 3 maanden zijn alle organen gevormd en spreken we van een foetus.
Gemiddeld 40 weken na de laatste menstruatie wordt de baby geboren. Na de geboorte gaan groei en ontwikkeling eerst nog heel snel, daarna geleidelijk langzamer tot aan de volwassenheid. De puberteit is de periode waarin de geslachtshormonen gaan werken en de groei meestal nog even versneld wordt.
Omdat seksueel contact niet alleen dient voor de voortplanting, zijn vaak voorbehoedmiddelen noodzakelijk. Voor vrouwen zijn de pil (beschermt niet tegen soa) en het pessarium de meest gebruikte, voor mannen het condoom, dat ook beschermt tegen de overdracht van soa.
Sommige ziekteverwekkers worden alleen overgebracht door intiem contact tussen mensen, in de praktijk door seks. Dat zijn de soa's (seksueel overdraagbare aandoeningen). Omdat dit voor een deel zeer ernstige ziekten betreft, waardoor iemand onvruchtbaar kan worden en zelfs kan overlijden, is het zaak besmetting te vermijden.
Voor mensen die niet ’vanzelf’ kinderen kunnen krijgen, zijn er mogelijkheden om met moderne technische hulpmiddelen een zwangerschap tot stand te brengen.
De verschillen tussen mannen en vrouwen zijn niet alleen de lichamelijke verschillen, ook psychisch is iemand ’man’ of ’vrouw’. Daarin zijn echter grote variaties. De seksuele voorkeur van mensen is ook gevarieerd, sommigen voelen zich meer tot het eigen geslacht aangetrokken, of afwisselend tot beide geslachten.
Oude examenvragen voortplanting
Oefenvragen 1
Afbeelding 1 geeft schematisch de ontwikkeling van een eicel in een ovarium van een vrouw weer gedurende een bepaalde periode.
![]() |
Afbeelding 1 |
1 Welk proces vindt plaats op tijdstip P?
A bevruchting
B menstruatie
C ovulatie
2 Is deze vrouw op tijdstip Q zwanger?
A ja
B nee
C Dat is niet uit de gegevens af te leiden.
![]() |
Afbeelding 2 |
In afbeelding 2 is schematisch een doorsnede van een deel van de testis van een volwassen man weergegeven. De doorsnede van één testisbuisje is volledig zichtbaar.
3 Vindt in zo'n testisbuisje alleen meiose plaats, alleen mitose of vinden beide typen deling plaats?
A alleen meiose
B alleen mitose
C zowel meiose als mitose
![]() |
Afbeelding 3 |
Afbeelding 3 geeft schematisch de geslachtsorganen van een vrouw en van een man weer.
Enkele functies van geslachtsorganen zijn:
1 opslag van veel rijpe geslachtscellen,
2 productie van geslachtscellen,
3 productie van hormonen.
4 Welke van deze functies hebben zowel orgaan P als orgaan Q?
A alleen 1
B alleen 2
C alleen 3
D alleen 1 en 2
E alleen 2 en 3
F 1, 2 en 3
Een spermastamcel is een diploïde cel in de testes, waaruit of nieuwe spermastamcellen of spermacellen worden gevormd.
5 Kunnen spermastamcellen in de testes meiose ondergaan? En mitose?
A alleen meiose
B alleen mitose
C zowel meiose als mitose
Bij ongeveer 10% van de Nederlandse paren komt ongewenste kinderloosheid voor. Artsen geven er de voorkeur aan onderzoek naar ongewenste kinderloosheid te beginnen bij de man. De kwaliteit van sperma wordt als goed beschouwd als het aan de volgende voorwaarden voldoet:
1 hoeveelheid sperma per zaadlozing: meer dan 1 ml;
2 aantal spermacellen: meer dan 20 miljoen per ml;
3 meer dan 40% bewegende spermacellen (na ongeveer twee uur);
4 meer dan 75% normale kopvormen.
![]() |
Tabel 1 |
In tabel 1 zijn de gegevens van sperma van negen verschillende mannen weergegeven. Al deze mannen produceren een normale hoeveelheid sperma, maar zij en hun partners zijn ongewild kinderloos.
6 Bij welke twee van deze mannen is in ieder geval vervolgonderzoek bij de vrouw nodig?
A bij man 2 en man 5
B bij man 2 en man 8
C bij man 3 en man 5
D bij man 3 en man 6
E bij man 4 en man 8
F bij man 6 en man 8.
Bij man 9 komen geen spermacellen voor in het sperma. Bij deze man is uiterlijk geen afwijking te zien en de hormoonconcentraties in zijn bloed zijn normaal. Iemand noemt de volgende mogelijke oorzaken voor het ontbreken van spermacellen in het sperma:
1 afsluiting van de afvoergangen van de bijbal;
2 het ontbreken van spermavormende cellen;
3 uitval van de activiteit van de hypofyse.
7 Door welke van deze oorzaken kunnen spermacellen in het sperma van man 9 ontbreken?
A alleen door oorzaak 1
B alleen door oorzaak 2
C alleen door oorzaak 3
D alleen door de oorzaken 1 en 2
E alleen door de oorzaken 2 en 3
F door de oorzaken 1, 2 en 3
Wanneer de kwaliteit van het sperma van een man niet goed genoeg is voor een normale bevruchting, kan het soms wel worden gebruikt voor kunstmatige inseminatie. De spermacellen van de man worden dan gedurende enige tijd verzameld en vervolgens gelijktijdig ingebracht bij de vrouw.
8 Van welke van de mannen 1, 3, 4, 6 en 7 uit tabel 1 is de kans op succes bij deze vorm van inseminatie het grootst?
Verklaar je antwoord.
Oefenvragen 2:
Onderzoekers zijn erin geslaagd om volledige koolplanten (Brassica oleracea) te laten ontstaan uit stuifmeel. Daarbij worden uit de bloemknopjes stuifmeelkorrels verzameld. Deze stuifmeelkorrels kunnen zich mitotisch delen. Door een behandeling met de stof colchicine verloopt zo'n mitose abnormaal: de telofase ontbreekt en deling van de cel blijft achterwege. Uit een stuifmeelkorrel die gedurende één mitose met colchicine is behandeld, ontstaat een klompje cellen. Als dit op een voedingsbodem wordt geplaatst, kan het uitgroeien tot een plantje.
Het aantal chromosomen in een celkern van een blad van Brassica oleracea bedraagt 18.
1 Hoeveel chromosomen heeft een cel in een klompje cellen dat uit een stuifmeelkorrel is ontstaan na behandeling met colchicine?
A 9
B 18
C 36
D 72
In een bepaalde eicelmoedercel van de mens treedt tijdens de meiose 1 een mutatie op in één van de aanwezige chromatiden. Uit deze eicelmoedercel ontstaat één eicel die gaat rijpen.
2 Hoe groot is de kans dat de bij de beschreven mutatie ontstane erfelijke informatie in de rijpe eicel zal voorkomen?
A 0%
B 25%
C 50%
D 100%
In de testes van een man vindt meiose plaats. In de testes bevinden zich behalve cellen die meiose ondergaan, diverse andere typen cellen, in verschillende stadia van ontwikkeling.
Van de volgende vier cellen die zich in de testes bevinden, worden de DNA-gehaltes met elkaar vergeleken:
1 een cel tijdens metafase I,
2 een cel tijdens metafase II,
3 een hormoonproducerende cel, direct nadat deze is ontstaan,
4 een spermacel, direct nadat de staart is ontstaan.
3 Welke van de genoemde cellen 1 t/m 4 van deze man bevat de grootste hoeveelheid DNA?
A cel 1
B cel 2
C cel 3
D cel 4
Bij sluipwespen komt het geslacht anders tot stand dan bij mensen. Het vrouwtje slaat na paring met een mannetje de spermacellen op. Sommige eicellen worden bevrucht, andere niet. Uit bevruchte eicellen ontstaan vrouwtjes, uit onbevruchte eicellen ontstaan mannetjes. Mannetjes zijn altijd haploïd.
In het cytoplasma van cellen van sluipwespen kunnen Wolbachia-bacteriën voor komen. Onder invloed van deze Wolbachia-bacteriën verloopt de eerste mitose van een zich ontwikkelende, onbevruchte eicel abnormaal. Hierdoor wordt de cel diploïd. Alle latere celdelingen verlopen normaal.
4 Geef aan welke afwijking in de eerste mitose optreedt.
In Engeland is onderzoek verricht bij tachtig vrouwen met het syndroom van Turner. Turner-vrouwen hebben maar éénX-chromosoom per cel; dit komt voor bij 1:10.000 pasgeboren meisjes. Turner-vrouwen zijn onvruchtbaar doordat de eierstokken onderontwikkeld zijn. Een afwijking in het aantal geslachtschromosomen is bijna altijd het gevolg van een fout tijdens een meiotische deling: het erfelijke materiaal wordt niet goed verdeeld. Bij het syndroom van Turner kan deze fout bij de vorming van spermacellen of bij de vorming van eicellen zijn opgetreden. Een ouderpaar heeft een dochter met het syndroom van Turner. Dit heeft geen invloed op de kans dat een volgend kind het syndroom van Turner wel of niet heeft.
5 Hoe groot is dan de kans dat het tweede kind van dat echtpaar een meisje is met het syndroom van Turner?
A 1 : 10-12
B 1 : 10-8
C 1 : 2.10-4
D 1 : 10-4
Stel dat de fout optreedt tijdens de vorming van een eicel.
6 Op welk moment of op welke momenten tijdens de meiose kan dat leiden tot een eicel waaruit, na bevruchting met een normale spermacel, een kind met het syndroom van Turner ontstaat?
A alleen tijdens meiose I
B alleen tijdens meiose II
C zowel tijdens meiose I als meiose II
Oefenvragen 3:
Bij mannen wordt de productie van het hormoon testosteron geregeld door de hypothalamus en de hypofyse. Afgifte van het hormoon LHRH door de hypothalamus stimuleert de afgifte van LH door de hypofyse. Het LH stimuleert de afgifte van testosteron door de testes. Door negatieve terugkoppeling remt testosteron de productie van LHRH en de productie van LH. In afbeelding 1 is deze regeling van de productie van geslachtshormonen bij mannen schematisch weergegeven.
![]() |
Afbeelding 1 |
Bij een bepaalde oudere man blijken de testes minder testosteron te produceren dan vroeger. De hypothalamus enhypofyse blijven normaal op regulerende signalen reageren.
1 Leg uit welke invloed deze vermindering van de testosteronproductie heeft op de productie van LHRH.
![]() |
Afbeelding 2 |
Op het moment van ovulatie stijgt bij vrouwen de lichaamstemperatuur enigszins. Een vrouw heeft gedurende haar menstruatiecyclus van 10 april tot 10 mei dagelijks haar lichaamstemperatuur gemeten. Het diagram in afbeelding 2 geeft de verandering in de lichaamstemperatuur van deze vrouw gedurende deze cyclus weer.
In deze menstruatiecyclus stijgt alleen na 23 april de concentratie van een bepaald hormoon of bepaalde hormonen in het bloed van deze vrouw sterk.
2 Welk van de hormonen FSH, oestradiol en progesteron is dit of welke zijn dit?
A alleen FSH
B alleen oestradiol
C alleen progesteron
D FSH en progesteron
Lees de krantentekst.
![]() |
Bij het experiment werd het Sry-gen in een vroeg ontwikkelingsstadium van een vrouwelijke muis ingebracht.
3 In welke cel of in welke cellen is het gen ingebracht?
A in de zygote
B in cellen van de navelstreng
C in hypofysecellen van het embryo
In de tekst staat niet of het mannetje P wel of geen testosteron produceert.
De tekst bevat wel een gegeven dat erop kan wijzen dat het mannetje P géén testosteron produceert.
4 Welk gegeven in de tekst is dit?
De tekst bevat ook een gegeven op grond waarvan je zou kunnen concluderen dat het mannetje P wél testosteronproduceert.
5 Welk gegeven in de tekst is dit?
Het komt voor dat een echtpaar geen kinderen kan krijgen, alhoewel zowel de man als de vrouw genoeg gezonde voorplantingscellen produceren. Het is tegenwoordig mogelijk de bevruchting buiten het lichaam van de vrouw te laten plaatsvinden. Men spreekt dan van IVF (in-vitrofertilisatie). De vrouw wordt van te voren behandeld met een hormoon waardoor in de eierstokken tegelijkertijd een aantal eicellen tot volledige rijping komt. Deze eicellen worden operatief uit één van de eierstokken gehaald en buiten het lichaam van de vrouw bevrucht. Na bevruchting ontwikkelen zich morula's. Enkele van deze morula's worden in de baarmoeder van de betreffende vrouw ingeplant. Hoewel meestal enige morula's gelijktijdig worden ingeplant, is de kans op het ontstaan van zwangerschap lang geen 100%. Na 9 maanden kan een ‘reageerbuisbaby’ op de normale wijze geboren worden.
Door de vrouw vantevoren een hormoon toe te dienen, wordt de natuurlijke hormonale regulatie versterkt.
6 Wordt een hormoon toegediend dat werkt, zoals FSH, zoals oestrogeen of zoals progesteron?
A zoals FSH
B zoals oestrogeen
C zoals progesteron
![]() |
Afbeelding 3 |
Bij mannen wordt de productie van het hormoon testosteron geregeld door de hypothalamus en de hypofyse. Afgifte van het hormoon LHRH door de hypothalamus stimuleert de afgifte van LH (Luteïniserend Hormoon) door de hypofyse. HetLH stimuleert de afgifte van testosteron door de testes. Door negatieve terugkoppeling remt testosteron de LHRH-productie en de LH-productie. In afbeelding 3 is deze regeling schematisch weergegeven.
In de loop van een dag schommelen de concentraties van de hormonen LHRH, LH en testosteron in het lichaam van een volwassen man.
In afbeelding 4 is de LH-concentratie in het bloed van een bepaalde volwassen man in de loop van een deel van een dag weergegeven.
![]() |
Afbeelding 4 |
De verandering van de LH-concentratie in het bloed tussen 10 uur en 11 uur wordt veroorzaakt door een verandering van de testosteron-concentratie.
7 Gaat het daarbij om een verhoging of een verlaging van de testosteron-concentratie? Geef een verklaring voor je antwoord.
![]() |
Afbeelding 5 |
In afbeelding 5 is een schematische doorsnede van een deel van een ovarium weergegeven met daarin een eicel in een bepaald stadium van rijping.
8 Wanneer wordt het weergegeven stadium aangetroffen tijdens de menstruatiecyclus?
A ongeveer een dag voor de menstruatie
B ongeveer een dag na de menstruatie
C ongeveer een dag voor de ovulatie
D ongeveer een dag na de ovulatie
Als een koe drachtig (= zwanger) is, produceert ze het 'drachtigheidshormoon'. Dit hormoon stimuleert onder andere de ontwikkeling van de melkklieren in de uier. Ook de mens heeft een dergelijk hormoon.
9 Noem de twee plaatsen in het lichaam waar het 'drachtigheidshormoon' bij een drachtige koe kan worden geproduceerd.
Het 'drachtigheidshormoon' voorkomt via een terugkoppelingmechanisme dat de koe tijdens de dracht bronstig wordt.
10 Beschrijf dit terugkoppelingsmechanisme in drie stappen.
Bij een man schommelt het testosterongehalte van het bloed normaal rond een bepaalde waarde R. Als gevolg van een ontsteking is bij een bepaalde man één van de zaadleiders afgesloten.
11 Wordt als gevolg van deze afsluiting de waarde R kleiner, blijft zij gelijk of wordt zij groter?
A wordt kleiner
B blijft gelijk
C wordt groter
![]() |
Afbeelding 6 |
![]() |
Tabel 1 |
Oefenvragen 4:
Soms is een ‘reageerbuisbevruchting’ de enige manier voor een man en een vrouw om kinderen te krijgen. Bij deze methode worden eicellen uit de ovaria gehaald. In een voedingsmedium worden deze eicellen samengebracht met zaadcellen, zodat bevruchting kan plaatsvinden. Na de bevruchting vindt de eerste ontwikkeling van de embryo's in het voedingsmedium plaats. Twee of meer embryo's worden daarna in de baarmoeder van de moeder ingebracht.
![]() |
Afbeelding 1 |
Afbeelding 1 geeft drie ontwikkelingsstadia van een embryo weer. Deze stadia zijn niet alle op dezelfde schaal getekend.
1 In welk stadium zullen de embryo's in het lichaam van de vrouw worden ingebracht?
A in stadium 1
B in stadium 2
C in stadium 3
Van de kinderen die na ‘reageerbuisbevruchting’ worden geboren, is het percentage tweelingen ongeveer 10%. Dat is beduidend hoger dan bij natuurlijke zwangerschappen. Over het type tweelingen dat meer wordt geboren na ‘reageerbuisbevruchting’ worden de volgende beweringen gedaan:
1 Er zullen vooral meer identieke tweelingen worden geboren.
2 Er zullen vooral meer niet-identieke tweelingen worden geboren.
3 De verhouding tussen identieke en niet-identieke tweelingen zal dezelfde zijn als bij natuurlijke zwangerschappen.
2 Welke van deze beweringen is juist?
A bewering 1
B bewering 2
C bewering 3
Om mogelijke afwijkingen van een ongeboren kind te onderzoeken, kan een vruchtwaterpunctie worden gedaan. Hierbij wordt via een buisje dat door de buikwand en door de wand van de baarmoeder van de zwangere vrouw gaat een kleine hoeveelheid vruchtwater opgezogen. De in het vruchtwater zwevende cellen worden onderzocht. Vruchtwater bevat geen cellen van de moeder.
3 Geef hiervoor een verklaring.
De volgende verschijnselen bij de vrouw kunnen ongewenste kinderloosheid tot gevolg hebben:
1 Tijdens het begin van de zwangerschap wordt het baarmoederslijmvlies afgestoten.
2 In de eileiders zijn verstoppingen aanwezig die de doorgang voor een eicel blokkeren.
3 Er treedt een sterke afweerreactie op tegen het embryo.
4 Bij welke van deze afwijkingen is de beschreven IVF-behandeling voor de vrouw mogelijk een oplossing om toch zwanger te worden?
A bij verschijnsel 1
B bij verschijnsel 2
C bij verschijnsel 3.
De volgende tekst is een bewerking van een artikel uit een landelijk dagblad:
Tijdens een wetenschappelijk congres werd bekend dat een kalf van twee vaders en geen biologische moeder was geboren. Bij een net bevruchte eicel had men vóór de versmelting de kern van de eicel verwijderd. In plaats van die eicelkern had men een tweede, extra kern afkomstig van een spermacel in de eicel gebracht.
Bij een ander onderzoek had men kalverembryo's kort na de eerste delingen in twee helften gesplitst. De beide helften werden in verschillende koeien geïmplanteerd. Ze ontwikkelden zich verder tot een kalf. Ook werd een gesplitst embryoeerst in de diepvries bewaard en pas later, na de geboorte van het eerste tweelingkalf, in dezelfde draagkoe geïmplanteerd. Het splitsen van de embryo's vond plaats om te weten te komen of bepaalde eigenschappen uitsluitend erfelijk of mede door milieu-invloeden worden bepaald. Het splitsen van embryo's gebeurt doorgaans in het stadium dat is weergegeven in afbeelding 2.
![]() |
Afbeelding 2 |
Voor de volgende vragen mag je ervan uitgaan dat de ontwikkelingsprocessen bij runderen overeenkomen met die bij de mens.
5 Via welk orgaan of via welke organen worden de gesplitste embryo's naar de plaats van innesteling in een koe gebracht?
Bij het tweede beschreven onderzoek bleken de tweelingkalfjes die geboren werden te verschillen in de onderzochte eigenschappen.
6 Welke conclusie met betrekking tot de onderzoeksvraag kun je hieruit trekken? Licht toe hoe je tot je conclusie bent gekomen.
Bij runderen wordt het geslacht op dezelfde wijze door geslachtschromosomen bepaald als bij de mens. Een runderembryo met twee Y-chromosomen komt niet tot ontwikkeling. De techniek van het verwijderen van kernen uit eicellen die in de tekst wordt beschreven, is niet erg geschikt voor het verkrijgen van melkvee. Als verklaring hiervoor worden de volgende beweringen gedaan.
1 Uit op deze manier verkregen embryo's kunnen alleen stiertjes ontstaan.
2 De koeien die uit dergelijke embryo's ontstaan, kunnen geen melk geven, doordat ze het vermogen tot melkproductie niet hebben geërfd van hun moeder.
3 De verhouding koekalfjes en stierkalfjes, die op deze manier wordt verkregen, is theoretisch 1:2.
7 Welke van deze beweringen is of welke zijn een juiste verklaring voor het feit dat deze methode niet geschikt is voor het verkrijgen van melkvee?
A alleen 1
B alleen 2
C alleen 3
D 2 en 3
Meestal krijgt een koe slechts één kalfje per jaar. Van erg 'goede' koeien wil men graag veel kalveren hebben. Door middel van een speciale techniek kan dat worden bereikt. Door toediening van een hormoon is het mogelijk om in een koe meer dan één eicel tegelijk te laten rijpen. Vervolgens wordt via kunstmatige inseminatie (KI) sperma in de baarmoeder gebracht, waarna bevruchting van de eicellen in de eileiders van de koe plaatsvindt. Op het moment dat de embryo's in de baarmoeder aankomen, wordt deze gespoeld en worden de embryo's opgevangen. Deze embryo's worden dan in andere koeien ingebracht waar ze zich verder ontwikkelen.
Je mag er van uit gaan dat de werking van hormonen bij runderen overeenkomt met die bij de mens.
8 Welk hormoon kan, na kunstmatige toediening, het rijpen van meer eicellen tegelijk bevorderen?
A FSH
B LH
C oestradiol
D progesteron
Als het baarmoederslijmvlies van een koe waarin een embryo wordt ingebracht in de juiste conditie is, zal het embryozich innestelen.
9 Welk hormoon zorgt er vervolgens voor dat het ingenestelde embryo niet met het baarmoederslijmvlies wordt afgestoten?
A FSH
B LH
C oestradiol
D progesteron
Oefenvragen 5:
In afbeelding 1 is schematisch een embryo weergegeven en een deel van de baarmoeder waarin het zich bevindt.
![]() |
Afbeelding 1 |
Op een bepaald moment van de embryonale ontwikkeling heeft dit embryo zich ingenesteld in de baarmoederwand.
1 Na hoeveel tijd vanaf het moment van de bevruchting begint de innesteling van een zich ontwikkelend embryogewoonlijk?
Tijdens de verdere embryonale ontwikkeling ontstaan de vruchtvliezen. In afbeelding 1 zijn drie vliezen met cijfers aangegeven.
2 Uit welk of welke van deze vliezen ontwikkelen zich de vruchtvliezen?
A alleen uit vlies 1
B alleen uit vlies 2
C alleen uit vlies 3
D alleen uit de vliezen 1 en 2
E alleen uit de vliezen 2 en 3
F uit de vliezen 1, 2 en 3
De in afbeelding 1 aangegeven vlokken hebben gezamenlijk een zeer groot oppervlak.
3 Noem twee functies van deze vlokken voor het embryo.
![]() |
Afbeelding 2 |
In afbeelding 2 is in tekening 1 een deel van de baarmoederwand, de placenta en de navelstreng bij een zwangere vrouw weergegeven. In tekening 2 is de ligging van de longen in de borstkas van een mens afgebeeld. Enkele delen die een functie hebben bij de ademhaling of gaswisseling, zijn in deze tekening aangegeven.
In de placenta vindt via laag P gaswisseling ten behoeve van het embryo plaats.
4 Met welk van de in tekening 2 aangegeven delen komt laag P wat betreft deze gaswisselingsfunctie overeen?
A met het borstvlies
B met het longvlies
C met het middenrif
D met de wand van een longblaasje
Zwangere vrouwen die een verhoogd risico hebben op een kind met een afwijking, kunnen laten onderzoeken of de cellen van hun embryo een afwijkend aantal chromosomen hebben.
Enkele technieken die bij prenataal onderzoek kunnen worden toegepast, zijn:
1 vruchtwaterpunctie,
2 vlokkentest (chorionvlokkenbiopsie),
3 echoscopie.
Afbeelding 3 laat schematisch deze drie technieken uit de prenatale diagnostiek zien.
![]() |
Afbeelding 3 |
5 Door welke van deze technieken kunnen cellen worden verkregen voor prenataal onderzoek naar het aantalchromosomen van het kind?
A alleen door echoscopie
B alleen door een vlokkentest
C alleen door een vruchtwaterpunctie
D alleen door een vlokkentest en door een vruchtwaterpunctie
E zowel door echoscopie als door een vlokkentest, als door een vruchtwaterpunctie
De cellen die worden verzameld voor het tellen van de chromosomen, moeten aan een aantal voorwaarden voldoen. Enkele mogelijke voorwaarden zijn:
1 de cellen moeten een kern hebben,
2 de cellen moeten zich mitotisch kunnen delen,
3 de cellen moeten uit de geslachtsorganen van het embryo afkomstig zijn.
6 Aan welke van deze voorwaarden moeten de cellen voor het chromosoomonderzoek voldoen?
A alleen aan voorwaarde 1
B alleen aan voorwaarde 3
C alleen aan de voorwaarden 1 en 2
D alleen aan de voorwaarden 1 en 3
E alleen aan de voorwaarden 2 en 3
F aan de voorwaarden 1, 2 en 3
In bepaalde delen van Afrika komt de erfelijke ziekte sikkelcelanemie voor. Bij lijders aan deze ziekte zijn de rode bloedcellen ernstig misvormd: ze zijn sikkelvormig.
Een zwangere vrouw is heterozygoot voor de vorm van de rode bloedcellen. Hierdoor is slechts een deel van haar rode bloedcellen sikkelvormig.
![]() |
Afbeelding 4 |
In afbeelding 4 zijn enkele delen van de moeder en het ongeboren kind aangegeven. Er hebben geen bloedingen plaatsgevonden tijdens de zwangerschap. Het ongeboren kind heeft geen allel voor sikkelcelanemie.
7 In welke van de aangegeven delen bevinden zich sikkelvormige rode bloedcellen?
A alleen in de baarmoederwand
B alleen in de baarmoederwand en de placenta
C alleen in de navelstreng en de placenta
D alleen in de navelstreng en het vruchtwater
E alleen in de baarmoederwand, de navelstreng en de placenta
F in de baarmoederwand, de navelstreng, de placenta en het vruchtwater
Een koe ovuleert gemiddeld eenmaal in de drie weken. Bij een ovulatie komt doorgaans één eicel vrij. Vanwege de lange draagtijd van negen maanden kan een koe slechts één kalf per jaar werpen. Door een koe bepaalde hypofysehormonen toe te dienen, kan worden bewerkstelligd dat er niet één, maar meer eicellen ongeveer gelijktijdig vrijkomen. Dit wordt superovulatie genoemd.
Er mag van uit worden gegaan dat bij het rund de ovulatiecyclus, de bevruchting en de rol van hormonen bij de regulatie daarvan, overeenkomen met die bij de mens.
In de fokpraktijk maakt men voor een superovulatie doorgaans geen gebruik van de hypofysehormonen zelf, maar van andere hormonen met dezelfde werking.
8 Met de werking van welke hypofysehormonen komt de werking van de toegediende hormonen overeen?
![]() |
Afbeelding 5 |
In de praktijk zal men bij voorkeur een superovulatie opwekken bij donorkoeien met goede fokeigenschappen. Als zo'n koe ovuleert, hetgeen aan het gedrag van de koe is vast te stellen, wordt zij kunstmatig geïnsemineerd met sperma van een stier die ook goede fokeigenschappen heeft. Afbeelding 5 geeft schematisch de geslachtsorganen van een koe weer, waarin sperma wordt ingebracht.
9 Noem het orgaan waarin de bevruchting plaatsvindt.
Als de embryo's 5 tot 7 dagen oud zijn, wordt de baarmoeder gespoeld, waarbij de embryo's vrijkomen. Deze embryo's worden bij draagkoeien ingebracht. De draagkoeien moeten zich dan in dezelfde fase van de ovulatiecyclus bevinden als de donorkoe.
10 Leg uit dat het voor de ontwikkeling van de embryo's noodzakelijk is dat de draagkoeien zich in dezelfde fase van de ovulatiecyclus bevinden als de donorkoe.
Na de bevruchting vindt de ontwikkeling van het embryo plaats. In afbeelding 6 is een gedeelte van deze ontwikkeling weergegeven.
![]() |
Afbeelding 6 |
11 In welk orgaan vindt de in afbeelding 6 weergegeven ontwikkeling plaats?
A in de baarmoeder
B in een eierstok
C in een eileider
In afbeelding 7 zijn veranderingen in het baarmoederslijmvlies schematisch weergegeven in samenhang met de gebeurtenissen in een eierstok (ovarium). In de weergegeven periode vindt innesteling van een embryo plaats. Dit is niet in de afbeelding weergegeven.
![]() |
Afbeelding 7 |
![]() |
Afbeelding 8 |
![]() |
Afbeelding 9 |
Oefenvragen 6:
In afbeelding 1 is voor jongens van 0 tot 18 jaar het verband weergegeven tussen de massa van het lichaam ('lichaamsgewicht') en de energie die per kg door dissimilatie wordt vrijgemaakt ten behoeve van diverse functies.
![]() |
Afbeelding 1 |
Uit het diagram blijkt dat vooral bij jongetjes onder de 2 jaar (10 kg) de hoeveelheid energie die dagelijks per kg wordt vrijgemaakt groter is dan bij jongens van 8 jaar (30 kg).
Geef hiervoor twee oorzaken die uit het diagram zijn af te leiden.
2 Is de verhouding oppervlakte/massa van het lichaam van jongetjes van 20 kg kleiner dan, gelijk aan of groter dan die van jongens van 40 kg?
A kleiner
B gelijk
C groter
![]() |
Tabel 1 |
Bij de groei nemen lengte en gewicht toe. Tabel 1 is afkomstig uit een boek over gezondheidszorg.
Eén van de kenmerken van de puberteit is de 'groeispurt' tot de volwassen lengte. Deze groeispurt is bij jongens en meisjes verschillend. In afbeelding 2 is de groei van jongens en meisjes in een diagram weergegeven.
![]() |
Afbeelding 2 |
Uit het diagram blijkt een verschil tussen jongens en meisjes met betrekking tot de groeispurt en een verschil met betrekking tot hun lengte.
3 Welke verschillen zijn dit?
Van de 17de tot in de 19de eeuw was het tamelijk gebruikelijk om jongens die als kind goed konden zingen vóór de puberteit te castreren, dat wil zeggen hun zaadballen te verwijderen. Een gevolg daarvan was dat ze niet 'de baard in de keel' kregen, zodat hun stem hoog bleef.
Behalve de hoge stem en het ontbreken van de zaadballen waardoor ze onvruchtbaar waren, vertoonden deze zogenoemde castraten nog meer verschillen met ongecastreerde mannen.
4 Noem twee andere zichtbare verschillen die bij castraten als gevolg van de castratie ontstonden.
De zaadballen bevinden zich in de balzak. Pas kort voor of vlak na de geboorte dalen de zaadballen af in de balzak. Wanneer dit niet gebeurt, kan vóór de puberteit operatief worden ingegrepen. Zonder zo'n operatie is de jongen later onvruchtbaar. De overige eigenschappen van een castraat komen bij deze vorm van onvruchtbaarheid niet voor. De concentraties testosteron en LH in het bloed van een man van wie de zaadballen niet zijn ingedaald en die niet is geopereerd, worden vergeleken met die in het bloed van een castraat.
5 Is de concentratie testosteron bij de castraat gemiddeld hoger dan, even hoog als of lager dan bij de man met niet-ingedaalde zaadballen? En de concentratie LH? Leg je antwoord uit, eventueel met behulp van een schema.
Veel vrouwen geven hun baby borstvoeding.
![]() |
Tabel 2 |
Bij de volgende vragen moet je tabel 2 en 3 gebruiken.
![]() |
Tabel 3 |
6 Bereken hoeveel liter moedermelk een baby per dag minimaal moet drinken om in ieder geval in zijn dagelijkse behoefte aan eiwitten te voorzien.
Schadelijke stoffen die in het milieu voorkomen, zoals pesticiden, zware metalen en dioxinen kunnen ook in moedermelk voorkomen. Desondanks pleiten veel deskundigen voor het geven van borstvoeding.
7 Noem twee gezondheidskundige argumenten die een deskundige daarvoor zou kunnen gebruiken.
![]() |
Afbeelding 3 |
In de borsten van een zwangere vrouw neemt tijdens de zwangerschap de hoeveelheid melkklierweefsel toe onder invloed van oestradiol en progesteron uit de placenta. Voor de vorming van melk is het hormoon prolactine, dat in de hypofysevoorkwab wordt gevormd, nodig. De afgifte van prolactine wordt geremd door oestradiol en progesteron, zodat de melkproductie pas goed op gang kan komen wanneer de placenta niet meer aanwezig is. De gevormde melk wordt afgegeven als een baby aan de tepel van de borst gaat zuigen. De melk komt vanuit de melkklieren de melkgangen in. Men noemt dit het toeschieten van de melk. Dit toeschieten wordt veroorzaakt door de afgifte van het hormoon oxytocine,dat door de hypofyse-achterkwab wordt afgegeven. Bij sommige vrouwen leidt alleen al het horen huilen van de baby tot het toeschieten van de melk. In afbeelding 3 is de werking van prolactine en oxytocine sterk vereenvoudigd weergegeven.
Vóór de melkafgifte vinden in willekeurige volgorde de volgende processen plaats:
1 de baby zuigt aan de tepel;
2 zenuwcellen in de hypothalamus worden geprikkeld;
3 oxytocine wordt afgegeven door de hypofyse-achterkwab;
4 sensorische zenuwvezels worden geprikkeld;
5 speciale cellen in het weefsel van de borsten trekken zich samen;
6 impulsen verlopen door het ruggenmerg;
7 het toeschieten van de melk;
8 oxytocine wordt afgegeven aan het bloed.
8 Plaats de genoemde processen in de volgorde zoals zij plaatsvinden bij het toeschieten van de melk. Begin met proces 1.
Oxytocine zorgt als het ware voor de maaltijd van vandaag, prolactine voor de maaltijd van morgen. Prolactine bereikt zijn hoogste concentratie pas tegen het eind van de voeding, zodat de aanmaak van melk voor de volgende voeding meteen kan beginnen. Als deze prolactinepiek niet optreedt, doordat de moeder niet zoogt, zal binnen een paar dagen geen melk meer gemaakt kunnen worden.
In afbeelding 4 zijn vier diagrammen weergegeven waarin sterk vereenvoudigd mogelijkheden voor het verloop van de prolactineconcentratie in het bloed van een zwangere en zogende vrouw zijn getekend. De geboorte vindt plaats op tijdstip 0.
![]() |
Afbeelding 4 |
9 In welk van deze diagrammen is het verloop van de prolactineconcentratie getekend bij een vrouw die haar baby regelmatig zoogt?
A in diagram A
B in diagram B
C in diagram C
D in diagram D.
Antwoorden oefenvragen 1:
1. C. Je ziet de eicel uit het follikel komen; bovendien is te zien dat het in het midden van de menstruatiecyclus is.
2. B. Wanneer een vrouw zwanger is vindt er geen follikelrijping plaats.
3. C. Er vindt meiose plaats voor de vorming van de zaadcellen, maar om nieuwe spermatocyten te vormen vindt ook mitose plaats.
4. E. In de eierstok zijn onrijpe eicellen opgeslagen; in de zaadbal zijn geen rijpe zaadcellen opgeslagen. De zaadcellen worden in de bijbal opgeslagen.
5. C. Als de spermastamcellen nieuwe spermastamcellen opleveren ondergaan ze mitose. Als ze spermacellen opleveren ondergaan ze meiose.
6. A. Bij deze mannen vind je meer dan 75 % normale kopvormen
7. D. Uiterlijk zijn de oorzaken 1 en 2 niet waar te nemen. De hormoonconcentraties in het bloed zijn normaal; de hypofyse werkt dus goed.
8. Bij man 6; - omdat die alleen maar weinig spermacellen produceert, terwijl het percentage normale/ bewegende spermacellen behoorlijk hoog is.
Antwoorden oefenvragen 2:
1 B. Het aantal chromosomen in een bladcel is 18. Het aantal chromosomen in een normale cel van een stuifmeelkorrel is 9 (er heeft meiose plaatsgevonden). Door behandeling met colchicine verdubbelt het aantal chromosomen.
2 B. Tijdens meiose 1 zijn er vier chromatiden (elk chromosoom van een homoloog paar heeft er een). In een van de vier chromatiden treedt een mutatie op. Uit de eicelmoedercel ontstaan vier eicellen. De kans dat de ene eicel, die overblijft de mutatie heeft is een kwart.
3 A. Tijdens meiose 1 zijn tot en met de metafase alle chromosomen verdubbeld.
4 Uit de uitleg moet blijken dat beide chromosoom-kopieën/chromatiden in dezelfde cel blijven.
5 C. De kans dat het tweede kind een meisje is is ½. De kans dat het meisje het syndroom van Turner heeft is 10-4. deze twee kansen moet je met elkaar vermenigvuldigen.
6 C. Tijdens de eerste meitotische deling wordt het paar geslachtschromosomen niet gescheiden. Dat heeft tot gevolg dat een eicel of zaadcel het geslachtschromosoom mist. Tijdens de tweede meiotische deling worden de chromatiden van het geslachtschromosoom niet gescheiden. Dat leidt ook tot een eicel of een zaadcel zonder geslachtschromosoom.
Antwoorden oefenvragen 3:
1. De productie van LHRH is hoger geworden doordat de hypothalamus minder wordt geremd door testosteron.
2. C. Na de ovulatie stijgt de lichaamstemperatuur. Dat is na 23 april; dan wordt door het gele lichaam ook veel progesteron gevormd.
3. A. Alle cellen van het gemanipuleerde muizenvrouwtje moeten het SRY-gen hebben om te zorgen dat ze zich tot mannetje ontwikkeld. Dan moet het gen ingebracht worden voordat de delingen beginnen.
4. Het gegeven dat hij geen sperma produceert; bij de spermaproductie is testosteron betrokken.
5. Dat hij geslachtskenmerken / gedrag van mannetjesmuis vertoont; daarbij is testosteron betrokken.
6. A. FSH zorgt ervoor date r in de eierstok eicellen tot rijping komen.
7 Een verhoging van de testosteronconcentratie. Uit de verklaring moet blijken dat
- De LH-concentratie daalt wanneer de LHRH-concentratie daalt.
- De LHRH-concentratie daalt wanneer er meer remming (van de hypothalamus) door testosteron optreedt. Of: Een verhoging van de testosteronconcentratie, want
- De LH-concentratie daalt wanneer er meer remming (van de hypofyse) door testosteron optreedt
8. C. Het follikel is rijp maar nog niet opengesprongen.
9. geel lichaam/ovarium; placenta
10 Het antwoord moet de volgende drie stappen bevatten:
het drachtigheidshormoon remt de FSH-produktie
daardoor geen/weinig stimulering van de (Graafse) follikel
daardoor geen/weinig oestradiolibronsthormoon (en daardoor is er geen bronst)
11. B. De hormonen worden niet via afvoergangen maar via het bloed afgevoerd. Het testosteron wordt niet via de zaadleiders afgevoerd.
12. E. Oxytocine is werkzaam tijdens en na de geboorte. Dus niet in dit voorbeeld. Oestradiol zorgt voor de ontwikkeling van de secundaire geslachtskenmerken; progesteron voor de ontwikkeling van de melkklieren.
13. - (een moment in) de eerste helft van de menstruatiecyclus omdat - de melkklieren die als bobbeltjes te voelen zijn zich ontwikkelen onder invloed van progesteron - de concentratie progesteron in de eerste helft van de cyclus laag is / in de tweede helft van de cyclus hoog is.
14. E. Bij hen is de productie van geslachtshormonen nog niet begonnen (of heel klein).
15. Progesteron/oestradiol
Antwoorden oefenvragen 4:
1. B. De bevruchting en de eerste delingen van het embryo vinden in de eileider plaats.
2, B. Er worden meerdere eicellen bij ‘regaeerbuisbevruchting' gebruikt.
3. Uit je antwoord moet het volgende blijken:
- De vruchtvliezen voorkómen dat cellen van de moeder in het vruchtwater komen.
Of:- Het vruchtwater (en de vruchtvliezen er omheen) worden gevormd door het embryo.
4. B. Als de eileiders geblokkeerd zijn, kan het embryo niet naar de baarmoeder. Bij IVF-behandeling worden embryo's in de baarmoeder gebracht
5. Uit het antwoord moet blijken dat een embryo van buitenaf via de vagina/baarmoedermond (in de baarmoeder) wordt gebracht.
6. Uit het antwoord moet het volgende blijken:
Het zijn genetisch identieke kalfjes
Dat er toch verschil is (in fenotype) kan uitsluitend een gevolg van milieufactoren zijn.
7. C. Als er meer stierkalfjes dan koekalfjes geboren worden, zullen er later minder koeien zijn. Stieren geven geen melk
8. A. FSH stimuleert het rijpen van eicellen.
9. D. Progesteron laat slijmvlies verder groeien
Antwoorden oefenvragen 5:
1. 4/5/6/7/8 dagen; Als je minder dan 4 dagen of meer dan 8 dagen noemt is het niet goed.
2. E. 2 is het amnionvlies en 3 het chorionvlies. De vruchtvliezen ontwikkelen zich uit amnion- en chorionvlies.
3. Twee van de volgende functies:
- het opnemen van voedingsstoffen
- het afgeven van afvalstoffen
- het opnemen van zuurstof
- het afgeven van koolstofdioxide
4. D. Gaswisseling vindt in de longen plaats tussen de longblaasjes en de bloedvaten er omheen.
5. D. Je moet cellen van het embryo te pakken krijgen; dat gebeurt niet bij een echoscopie. In het vruchtwater bevinden zich altijd wel cellen van het embryo en de chorionvlokken zijn ook uit de zygote gevormd en hebben dezelfde genetische samenstelling als het embryo zelf.
6. C. Om de chromosomen te kunnen tellen moeten de cellen in deling zijn. In de geslachtsorganen, als die al ontwikkeld zijn, vindt bij meisjes al een deel van de meiose plaats.
7. B. De moeder heeft sikkelvormige bloedcellen; het kind niet. In de placenta en baarmoederwand bevindt zich bloed van de moeder, waarin sikkelvormige cellen kunnen zitten. Ide navelstreng en het vruchtwater bevinden zich alleen cellen van het kind.
8. FSH/ LH; deze zorgen resp. voor follikelrijping en ovulatie.
9.In de eileider
10. Uit het antwoord moet blijken dat de baarmoederwand/het baarmoederslijmvlies gereed moet zijn voor de innesteling van een embryo.
11. C. De eerste delingen van het embryo vinden in de ileider plaats.
12. C. Rond Q vindt de ovulatie plaats en in korte tijd daarna moet bevruchting plaatsvinden. Innesteling is ongeveer een week later.
13. F. deze stoffen zijn allemaal nodig voor het kind.
14. A. De navelstrengslagader gaat van kind naar placenta. In de placenta worden o.a. voedingstoffen vanuit het bloed van de moeder in het bloed van het kind opgenomen. de navelstrengslagader voert het bloed nar het kind terug.
15. B. Op plats R bevinden zich de bloedvaten van het kind in de placenta. Daar neemt het bloed van het kind stoffen op uit het bloed van de moeder.
16. B. De placenta produceert oestradiol en progesteron. De hypofyse produceert deze hormonen niet en de eierstokken van de baby werken nog niet.
Antwoorden oefenvragen 6:
1. Jongetjes onder de 2 jaar gebruiken meer energie voor de groei dan jongens van 8 jaar Jongetjes onder de 2 jaar hebben een hogere stofwisseling in rust dan jongens van 8 jaar.
2. C. De stofwisseling in rust bij jongetjes van 20 kg. is groter dan die van jongetjes van 40 kg. Dat heeft te maken met de afkoeling door de ongunstige oppervlak/volumeverhouding.
3. Uit het antwoord moet het volgende blijken:
Meisjes beginnen (gemiddeld) eerder aan de groeispurt 1 meisjes tussen 10 en 17 jaar zijn (gemiddeld) langer dan jongens. Jongens worden (gemiddeld) langer.|
4. Voorbeelden van juiste verschillen: geen/weinig baardgroei, meer onderhuids vet, minder ontwikkeling van spieren, kleinere penis.
5. In het antwoord moeten de volgende elementen te onderscheiden zijn: Bij een castraat is de concentratie testosteron lager en de concentratie LH hoger dan bij een man met niet-ingedaalde zaadballen.Juiste verklaring voor lagere testosteron-concentratie: geen zaadballen juiste verklaring voor hogere LH-concentratie: door ontbreken van negatieve terugkoppeling via testosteron.
6. Een juiste berekening leidt tot de uitkomst 0,53 l/dag.
Berekening van de dagelijkse eiwitbehoefte: 1,8 x 3,5 = 6,3 g/dag. |
Omrekening van de dagelijkse eiwitbehoefte naar het aantal liter moedermelk: delen door 12.
7. Voorbeelden van juiste argumenten:
Moedermelk zorgt voor immuniteit / bevat antistoffen Moedermelk heeft de juiste samenstelling van voedingsstoffen,
Borstvoeding is (gemakkelijker) steriel te geven Borstvoeding geven versterkt de binding tussen moeder en kind.
Borstvoeding heeft altijd de juiste temperatuur.
8. De juiste volgorde is: 1-4-6-2-3-8-5-7
9. B. De moeder moet zogen en dat kan pas na de geboorte. Vanaf dat moment kan prolactine na elke voeding zijn piek bereiken.