De groepjes worden dit keer gevormd door de docent, op basis van je prestaties bij aardrijkskunde en informatiekunde tot nu toe. De landen trekken jullie uit drie poules: Noord-/West-Europa, Zuid-/Midden-Europa en Oost-Europa.
De drie landen ga je met elkaar vergelijken op verschillende onderwerpen. Deze onderwerpen zijn bijvoorbeeld aantal inwoners, klimaat, vlag, staatsvorm of werkloosheid. Je moet minstens 15 van deze onderwerpen hebben, tot maximaal 25 onderwerpen. Eén zo'n onderwerp noem je een vergelijking.
Per vergelijking zoek je de benodigde informatie. Leg dit vast in een tekstdocument en zet er ook telkens de bron bij waar de informatie vandaan komt.
Je kiest per vergelijking een manier om die aan je publiek te presenteren. Er zijn veel verschillende manieren om dat te doen: afwisseling is belangrijk. Je werkt vervolgens de presentatievorm van elke vergelijking uit.