1.2. Genderidentiteitsstoornis

De transitie voor personen die een genderidentiteitsstoornis (vroeger: transseksualisme) hebben, bestaat uit een vrij vast patroon: 

 

Men start met na te gaan of de (vaak zelf-) diagnose van transseksualiteit klopt. Men bekijkt ook, samen met de psycholoog, of iemand wel gebaat zal zijn met een geslachtsaanpassing. Dit wordt ook wel de diagnostische fase genoemd.(zie 2.1)

De tweede stap bestaat uit het toedienen van mannelijke (voor transmannen) of vrouwelijke (voor transvrouwen) hormonen. Men neemt ook maatregelen om de eigen hormonenhuishouding stil te leggen. (zie 2.2)

Als laatste volgt dan de effectieve geslachtsingreep die de uiterlijke kenmerken zal alterneren tot deze van het andere geslacht (zie 2.3.)

Belangrijk is om te vermelden dat niet alle genderdysfore personen ook effectief overgaan tot geslachtsoperaties.