Een Sonnet is in Italië ontstaan tijdens de Renaissance. Daarna verspreidde deze dichtvorm zich over Europa waarbij er verschillende varianten ontstonden. De belangrijkste vormen zijn het klassieke sonnet, het Engelse sonnet en het modern sonnet.
De regels van het spel
Mijn buurmeisje wist het altijd beter
bij het hinkelen of gewoon in het spel.
'Hier moet je wachten, en daarna draaien,'
als ik langer meedeed begreep ik het wel.
Maar voor ik het wist was zij weer verder,
'Dan ben jij de koning en ik de prinses.'
En terwijl ik langzaam, statig rondschreed
bleek ik een bediende, en zij danseres.
Sindsdien ging ik beter luisteren
op de sportschool, op het koor
zocht ik naarstig naar de code.
Toch blijk ik steeds weer uit de mode,
hoor haar tussen de regels fluisteren:
'Heb je het nu nog niet door?'
Bovenstaande gedicht is het titelgedicht van de bundel De regels van het spel. Dat is de debuutbundel van Eric van Loo uit 2016. Het gedicht is een mooi voorbeeld van een modern sonnet.
Kenmerken sonnet:
1. Eindrijm.
Een sonnet heeft (bijna) altijd eindrijm. Het oorspronkelijke schema is: ABBA ABBA CDC DCD
maar daar wordt flink mee gevarieerd.
2. Strofen.
Zo gauw je een gedicht met 14 regels ziet, ga je kijken of het een sonnet zou kunnen zijn.
De 14 regels zijn verschillend gegroepeerd, meestal 4 strofen met een vast aantal versregels: 4-4-3-3, maar ook de volgende vormen komen voor: 8-6, 8-3-3, 4-4-6, 8-2-2-2 en een heel bijzonder sonnet: 12-2, 4-4-4-2 (het ‘Shakespearesonnet’).
3. De wending.
Deze wending (ook wel: chute of volta) zit in elk sonnet. De wending houdt in dat er een verandering van toon komt: deel 1 gaat over de man, deel 2 over de vrouw of deel 1 is positief, deel 2 negatief of deel 1 gaat over het leven, deel 2 over de dood.
Traditioneel zit de wending na 8 regels (maar na 11 komt ook vaak voor), bij het Shakespearesonnet na 12 regels. Meestal dus bij een witregel.
Een rondeel is een rijmend gedicht van 8 regels waarin versregels 1, 4 en 7 hetzelfde zijn, net als versregels 2 en 8. Daarnaast kent een rondeel een vast rijmschema: ABAAABAB
Het rondeel was vooral populair in de middeleeuwen en dan vooral bij dichters die deel uitmaakten van een rederijkerskamer. Het schijnt dat destijds rondelen vooral werden gezongen. Ik kan me er iets bij voorstellen, want een rondeel leent zich prima om de regels die zich herhalen mee te blèren.
Voorbeeld van een rondeel
Het volgende rondeel is in de vijftiende eeuw geschreven door de bekende rederijkersdichter Anthonis de Roovere. De thematiek van deze rondeel is in de eenentwintigste eeuw nog opmerkelijk actueel.
RONDEEL
Die gheen pluymen kan en can strijcken
Die en dooch ter werelt niet
Is hy aerm, hy en sal niet rijcken
Die gheen plymen kan en can strijcken
Alomme soe heeft hy 't achterkijcken
Hy wordt verschouen waer men hem siet
Die gheen pluymen en can strijcken
Die en dooch ter wereldt niet.
Voor diegene die niet zo goed is in het lezen van Middelnederlandse teksten volgt hieronder een vrije vertaling naar modern Nederlands:
RONDEEL
Hij die niet kan vleien of iemands eer kan strijken
Voor deze wereld deugt hij niet
Is hij arm, hij zal zich niet kunnen verrijken
Hij die niet kan vleien of iemands eer kan strijken
Eeuwig en altijd heeft hij het nakijken
Men schuift hem opzij als men hem ziet
Hij die niet kan vleien of iemands eer kan strijken
Voor deze wereld deugt hij niet.
De limerick is een gedichtje genoemd naar de Ierse plaats Limerick.
Een limerick heeft een strak metrum: twee regels met drie amfibrachen (∪—∪ ∪—∪ ∪—∪), twee regels met een amfibrachys en een jambe (∪—∪ ∪—) en afgesloten door weer een regel met drie amfibrachen.
Een limerick heeft vaak een humoristische of dubbelzinnige inhoud.
Een voorbeeld van een limerick:
Er was eens een naaister uit Knokke
die naaide per dag twintig rokken.
Dat ging niet meer goed,
dus werd ze met spoed
verplaatst naar de afdeling sokken.
Een elfje is een gedicht, dat uit elf woorden in vijf regels bestaat. Die elf woorden zijn als volgt verdeeld over de dichtregels:
Een voor beeld van de dichter Nico van den Raad:
krokus
kom op
wees niet bang
kom maar te voorschijn
lentebode
Een haiku is een van oorsprong Japans mediatief natuurgedicht en bestaat uit 17 lettergrepen, die verdeeld zijn over 3 dichtregels:
Voorbeeld:
Matsuo Bashô (1644-1694)
(vertaling uit het Japans)
door zomerregens
zijn de kraanvogelpoten
korter geworden