Bijwoordelijke bepalingen hebben vaak te maken met tijd, plaats of reden.
Vragen die je kunt stellen om een bijwoordelijke bepaling te vinden, zijn: hoe, wanneer, hoe laat, waar, hoeveel, waarheen, waarom, waardoor, waarmee?
Woorden als niet, wel, hoe, vormen als zinsdeel ook een bijwoordelijke bepaling.
In één zin kunnen meerdere bijwoordelijke bepalingen staan!
Bijvoorbeeld: Toen / heb / ik / misschien / even / niet / opgelet.
Wanneer? toen
Hoelang? even
Korte woordjes zoals: misschien, niet
Nog een voorbeeld: Vlak voor de zomervakantie / heeft / mijn mentor / in de les / haar boek / aan een leerling / gegeven.
PV: heeft
WG: heeft gegeven
OW: mijn mentor
LV: haar boek
MV: aan een leerling
BWB: Vlak voor de zomervakantie, in de les
OEFENINGEN
bijwoordelijke bepaling 1
bijwoordelijke bepaling 2
bijwoordelijke bepaling 3