4. Het meewerkend voorwerp (MV) vinden.

Je vindt het meewerkend voorwerp door de volgende vraag te stellen:

Aan wie óf voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?

Het voorzetsel 'aan' of 'voor' kan bijna altijd worden weggelaten of toegevoegd bij het meewerkend voorwerp.

Niet elke zin heeft een meewerkend voorwerp.


Voorbeeld 1: Hij heeft Sanne een zoen gegeven.

PV: heeft
WG: heeft gegeven
OW: hij
LV: een zoen

Voorbeeld 2: Vorige week wilden Linda, Roos en Jessica een bos bloemen gaan kopen voor de jarige juf.

PV: wilden
WG: wilden gaan kopen
OW: Linda, Roos en Jessica
LV: een bos bloemen

Voorbeeld 3: Ik hang mijn jack aan de kapstok.

PV: hang
WG: hang
OW: ik
LV: mijn jack

Uitleg in een filmpje: