Je vindt het lijdend voorwerp door de volgende vraag te stellen:
Wie of Wat + gezegde + onderwerp?
Voorbeeld 1: Mijn hond begraaft zijn bot in de tuin.
WG: begraaft
OW: Mijn hond
LV: (Wat begraaft mijn hond?) zijn bot
Voorbeeld 2: De jongens hebben alle voetballen in het doel geschoten.
WG: hebben geschoten
OW: De jongens
LV: (wat hebben de jongens geschoten?) alle voetballen
Let op:
► Niet elke zin heeft een lijdend voorwerp!
► Een lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel (in, uit, op, van, ...)
De poster tegen pesten hangt aan de muur. Aan de muur begint met een voorzetsel en is dus geen lijdend voorwerp.
► Zinsdelen die hoeveelheden (maten, gewichten, afstanden) aangeven, zijn nooit lijdend voorwerp.
Joost rent elke dag vijf kilometer. Vijf kilometer geeft een hoeveelheid aan en is dus geen lijdend voorwerp.
Maak nu deze oefeningen:
Hier de herhaling en de uitleg van het lijdend voorwerp op video.
Je gaat nu naar de les van Stercollecties. Je begint bij Vooraf en loopt dan stap voor stap het menu door.