Als er maar één werkwoord in een zin staat, dan is dit vaak het zelfstandig werkwoord.
![]() |
De boer voert zijn kippen. |
à |
Er staat maar één werkwoord in deze zin: voert voert is in deze zin het zelfstandig werkwoord. |
![]() |
De kinderen spelen op de tablet. | à | Er staat maar één werkwoord in deze zin: spelen spelen is in deze zin het zelfstandig werkwoord. |
![]() |
Ivo koopt een ticket. | à | Er staat maar één werkwoord in deze zin: koopt koopt is in deze zin het zelfstandig werkwoord. |
Als je meer werkwoorden in een zin hebt, moet je gaan kijken welk werkwoord de handeling aangeeft.
Bijvoorbeeld:
Gaat het in deze zin nou om het ‘zou’, 'willen' of om het ‘kijken’?
Je kunt het werkwoord kijken niet weglaten. Als je zegt “ Ik zou tv willen…….”, dan weet je nog niks. Als je zegt “ Ik kijk tv.”, dan weet iedereen wat je bedoelt. Het gaat om het ‘kijken’, dus dat is het zelfstandig werkwoord, het zww.
Het zww is ‘gevallen’. Je kunt namelijk zeggen “ Ik viel uit de mast”. En, of je nou viel, of
bent gevallen, dat maakt niet uit….het doet allebei pijn.
Er zijn naast het zww nog twee andere soorten werkwoorden, namelijk het hww en het kww. Beiden worden in de volgende lessen besproken.
Een andere manier om het zelfstandig werkwoord te vinden is de 'persoonsvormproef'. Deze proef wordt bij de paragraaf 'hulpwerkwoorden' uitgelegd.