Bijwoorden:
geven een plaats aan: hier, er, daar, rechts, ergens, nergens
geven een tijd aan: nu, soms, plotseling, 's morgens, gauw, vanavond, daarna
zijn woorden als: wel, toch, ook, nog, immers, niet, misschien
zijn vraagwoorden als: waar, wanneer, waarom, waardoor, waarmee, hoelang en hoe. (Verwar het bijwoord niet met het vragend voornaamwoord)
kunnen iets zeggen over:
een werkwoord: De scooter rijdt hard.
een ander bijwoord: Hij heeft zijn test bijzonder slecht gemaakt.
een bijvoeglijk naamwoord: Er liggen erg zieke mensen in een ziekenhuis.
Let op: haal het bijwoord en het bijvoeglijk naamwoord niet door elkaar: een bijvoeglijk naamwoord zegt iets van een zelfstandig naamwoord!
Oefening 1: Meerkeuze
Oefening 2: ja of nee
Oefening 3: Een bijvoeglijk naamwoord (BN) of een bijwoord (BW)
Oefening 4: Een voorzetsel (vz) of een bijwoord (bw)
Ga nu naar de les van Stercollecties.
Ook op deze site vind je de uitleg (net even iets anders omschreven).
https://youtu.be/hy34iENDbCs