De persoonsvormproef

In sommige zinnen is het lastig om te zien welk werkwoord er de handeling aan geeft. Er is dan nog een andere manier om te zien welk werkwoord het zelfstandig werkwoord is en welke werkwoorden de hulpwerkwoorden zijn, namelijk: de persoonsvormproef.

De persoonsvormproef

In een zin met meerdere werkwoorden is de persoonsvorm altijd een hww.

Houd je dan nog één woord over, dan is dat het zww. 

Heb je nog meerdere werkwoorden over, dan haal je de persoonsvorm uit de zin en maak je een nieuwe zin met de overige werkwoorden. De 'nieuwe persoonsvorm' is weer hww en het overgebleven werkwoord is zww.|
Heb je nu nog steeds meer dan één werkwoord over, dan haal je opnieuw de persoonsvorm uit de zin en maak je weer een nieuwe zin.

Ik laat het jullie zien met de volgende voorbeeldzinnen:

Jan zou naar huis zijn gelopen. 
pv: zou, dit is dus een hww.
Nu maak ik een nieuwe zin zonder het woordje 'zou' erin.
Jan is naar huis gelopen.
pv: is, dit is dus een hww.
gelopen blijft over en is het zww.

Op je toets schrijf je het zo op:
hww: zou, zijn
zww: gelopen


Nog een voorbeeldzin:

Zou Josje haar huis geverfd willen hebben?
pv: zou = hww
Wil Josje haar huis geverfd hebben?
pv: wil = hww
Heeft Josje haar huis geverfd?
pv: heeft = hww, over: geverfd = zww

hww: zou, willen, hebben
zww: geverfd